In een serie artikelen ‘Uit de hoofdstad’ schetst Johan de Waard het dagelijks leven in Amsterdam. Zijn bijdrage in De Hollandsche Lelie van 6 januari 1897 sluit hij af met een oproep:

“Ik heb een beleefd verzoek aan mijn vrouwelijke stadgenooten en dat is of zij zoo vriendelijk willen zijn op de stallesplaatsen in de schouwburgen de hoeden af te zetten.
Vele collega’s en ook ik zelf hebben er menigmaal in de krant op gewezen, doch de dames schijnen op dat punt niet te willen medewerken.
In den Stadsschouwburg is het ten langen leste verplichtend gesteld, doch komt men bij Prot of Van Lier of in den Hollandschen Schouwburg, dan zitten bijna alle dames met de vrije-uitzicht-belemmerende hoofddeksels op.
Ik neem nu maar de vrijmoedigheid mij rechtstreeks in uw eigen orgaan tot u te wenden, want och, als uw wist hoe vervelend en lastig het is wanneer men naar links en rechts moet buiten, bijwijlen even opstaan, om te zien wat er op het tooneel gebeurt, dan zoudt ge u deze kleine opoffering voor anderen wel willen getroosten.
Stel het geval, dat de heeren met hunne hooge hoeden op bleven zitten! Een storm van verontwaardiging zou losbarsten van uwe zijde en terecht.
‘t Schijnt, dat die dameshoeden tegenwoordig hoe langer hoe grooter worden en de veeren en andere versierselen hiermede gelijken tred houden.
‘t Is verschrikkelijk!”

etiquette mode toneel