Het hoofdartikel in De Hollandsche Lelie van 2 januari 1901 is getiteld ‘Onbeschreven bladen’.

“En daar staan wij u allen weer aan den ingang van een nieuw jaar en door duizenden vrouwen- en meisjesharten ruischt de angstige, maar zeer natuurlijke vraag: ‘Nieuw jaar, wat zult ge mij brengen?’ Wij, die zoo haastig en gedachteloos voortleefden, als zou er nooit een einde komen aan ons wereldsch bestaan, het is ons nu als hoorden we een zachte stem ons waarschuwend toefluisteren: ‘Halt!’

En die stem, wij verstaan haar; wij weten dat zij zeggen wil: ‘Hier is een mijlpaal op uw levensweg; zie nu terug en zie vooruit. Zie terug wie gij waart in de onherroepelijk voorbijgegane jaren en vraag u af wie gij zijn zult in het nieuwe jaar. Het ligt nog vóór u als een boek met onbeschreven bladen, driehonderd vijf en zestig in aantal, en bij een volgenden nieuwjaarsdag zullen die bladen getuigen van uwe goede en kwade daden – en even onherroepelijk als nu zal de engel van goed en kwaad dan uw boek afsluiten.

De nieuwjaarsdag onderscheidt zich in niets van de voorgaande of volgende dagen; hij is even donker, even koud, even kort, en de cynicus of onverschillige zal er niets bijzonders in willen zien; maar voor de vrouw, die naar zelfveredeling streeft, is hij een dag van beteekenis – een nieuw begin.

Men kan tegenwoordig de vrouwen en meisjes in twee rubrieken verdeelen: zij, die binnenshuis een taak hebben en zij, die buitenshuis een taak hebben, en terugdenkend aan het nu gesloten jaarboek weten zij wellicht daarin donkere bladen, die ze er gaarne zouden uitlichten. Gij, aan wie binnenshuis een plaats werd aangewezen, voelt uwe oogen vochtig worden in de stilheid van den nacht, als ge u herinnert die scherpe woorden, in drift tegen uw goed moedertje geuit, die toch in alles uw weg tracht te effenen, of als ge u herinnert die daad, – ge weet wel: die misleiding van uw vertrouwenden vader. Of ge hebt de stemming verstoord in huis door onvriendelijkheid jegens broers en zusters of brommigheid tegen de ‘kleinen’, en hebt al de huisgenooten een geheel jaar lang tegen u verbitterd…

Maar zie toch, in het nieuwe boek zijn de bladen nog blank, en de pen is in uwe eigen hand. De engel van het goede reikt het u over met een glimlach zóó weemoedig, dat al wat aan goeden wil in u is, opvlamt en uwe ziel vervult van heilige voornemens. Driehonderd vijf en zestig bladen, die ge beschrijven moogt – als ge ernstig streeft, de volgende altijd beter dan de vorige.

Hebt ge daarentegen buitenshuis uw werkkring en komt ge niet vooruit, voelt ge u achtergesteld bij anderen en is het laatste jaar vol tegenspoed geweest, wel, geef den moed niet op. In welke omstandigheden ook geplaatst, hoe ontevreden ook over uzelf en het leven – – bedenk dat nu de bladzijden weer wit voor u liggen….

Gord u allereerst met goeden moed, met hoop. Een kind bekrabbelt veel wit papier eer het schrijven kan; de kunstenaar bederft menig stuk doek, eer hij iets schildert, dat gezien mag worden. Maar ondervinding krijgend, leert men beter doen. Vergeet dus de teleurstellingen en ontmoedigingen. Gebrek aan moed en hoop is een keten aan onzen voet, onze bewegingen vertragend, terwijl daarentegen de blijde hoop alle ketenen breekt, vrij maakt en alle belemmeringen omtovert in vleugelen.

Het tweede wapen, waarmede gij u omgorden moet, is ijver, plezier in uw werk. Behoor niet tot de lieden, die telkens op de klok zien of de werktijd nog niet om is. Zulken hebben geen hart voor hun werk en ze komen nooit vooruit. Dan geven ze hunne patroons de schuld. ‘Er is geen promotie,’ klagen zij. Maar zijn zij voor de promotie voorbereid? Neen, zij zijn alleen voor eigen postje bekwaam, en een wél voorbereide neemt de open plaats in. Voorbereiding is alles, zij opent de poorten van de kans, die op den levensweg overal nu en dan opengaan. Laat de nieuwjaarsdag u het sein geven tot verovering in uwe ledige uren van diploma’s, die uw voorspraak kunnen worden bij het opengaan der poorten van de kans en gij zult rijke vruchten oogsten van dien arbeid.

Een derde onmisbare eisch voor succes is in de maatschappelijke wereld: karakter. De eenige weg, die naar boven leidt, is de goede weg, zonder soliditeit baat u zelfs geen schitterend genie. Zoek daarom den grooten, onbekenden Geest, die het goede van u vraagt en gij zult u voortgeholpen voelen. Het zijn altijd de achting en sympathie van machtigen die beginners voorthelpen.

En de laatste raad is ook toepasselijk op het meisje, dat binnenshuis hare levenstaak te vervullen heeft. Laat zij toch vooral niet denken: ‘Och, ik ben nu eenmaal zoo; er is niets aan te veranderen.’ Als zij ernstig den goeden weg zoekt, voelt zij door onzichtbare hand er zich henenvoeren.

Een welbekend redenaar gaf in dien geest de volgende gelijkenis: Eens groeide er een wilde rozenstruik in een greppel, en er kwam een gaardenier met zijne spade en groef de wilde roos uit. En de wilde roos dacht: ‘Wat doet hij nu? Ziet hij dan niet dat ik waardeloos ben?’ Maar de gaardenier nam den struik mee naar zijne gaarde en plantte hem tusschen zijne andere rozen. ‘Hoe dwaas toch,’ dacht de wilde roos, ‘om  mij tusschen die prachtige rozen te plaatsen!’ Maar de gaardenier kwam op zekeren dag met een scherpgeslepen oculeermes, en entte de wilde roos met een echten rozentak. En toen de zomer kwam bloeiden liefelijke rozen uit zijne takken. En de gaardenier zeide: ‘Niet uit eigen kracht is uwe schoonheid gesproten, maar uit de kracht die ik u gaf.’ Als gij die kracht zoekt, gij meisjes en jonge vrouwen, die gevoelt te falen, binnen-  of buitenshuis, zult gij een waardig en goed leven leiden en alle harten winnen, en gij zult uwe omgeving ten zegen zijn.

Zie, de bladen liggen nog onbeschreven en de pen is in uwe eigene hand.”

hoofdartikel Nieuwjaar