Bij het doornemen van jaargangen Hollandsche Lelies lees ik vaak over vrouwen die destijds beroemd waren maar die we nu niet meer kennen. Vandaag kwam ik echter iemand tegen die in haar eigen tijd al in vergetelheid bleek te zijn geraakt, maar die door hoofdredactrice Catharina Alberdingk Thijm na haar overlijden in 1888 met veel eerbied werd herdacht. Het gaat om prinses Marie van Pruisen.

Marie van Pruisen werd in 1855 geboren in Potsdam en ze trouwde in 1878 met de 35 jaar oudere Hendrik van Oranje-Nassau, zoon van koning Willem II van Nederland en Anna Paulowna Romanov. Hendrik overleed echter al vijf maanden na hun trouwdag. Marie bleef eerst nog een tijdje in Nederland wonen, maar verhuisde vanwege haar huwelijk met Albert van Saksen-Altenburg weer terug naar Duitsland. Daar overleed ze in het kraambed bij de geboorte van haar tweede kind, dat ook Marie genoemd werd. Ze werd slechts 32 jaar oud.

Onder de titel ‘Een Immortelle’ verscheen een In Memoriam van haar in De Hollandsche Lelie van 4 juli 1888 (een immortelle is een plant die symbool staat voor onsterfelijkheid, omdat de felgele bloemen nooit verwelken). De auteur benadrukte hoe de overleden prinses zich uit liefde voor het volk altijd met Nederland verbonden was blijven voelen en sprak er schande van dat ze zo snel uit ieders hart was verdwenen. En dat terwijl ze nog wel zó enthousiast was toegejuicht bij haar huwelijk. Het had maar iets anders hoeven gaan, of zij was de moeder geweest van een ‘nieuwe reeks onzer koningen’.

De monarchie hing rond 1900 meerdere malen aan een zijden draadje: in 1879 bracht het huwelijk van de bejaarde koning Willem III, de oudere broer van Hendrik, met de meer dan veertig jaren jongere Emma van Waldeck-Pyrmont uitkomst. De zoons uit het eerste huwelijk van Willem III stierven allemaal eerder dan hun vader, maar gelukkig was daar in 1880 dochter Wilhelmina. Ook háár opvolging is nog een tijdje spannend geweest: pas na een reeks miskramen werd in 1909 Juliana geboren. Met de uitgebreide koninklijke familie van nu zijn dit soort zorgen lastig voorstelbaar, maar zonder opvolgers zou de troon waarschijnlijk naar een Duits familielid zijn gegaan en dan was onze vaderlandse geschiedenis toch wel wat anders verlopen.

Marie van Pruisen (via Wikimedia Commons)

Een Immortelle

In de heerlijke Junimaand, zoo rijk aan bloemen, aan zonneschijn en ontluikend leven, dat het is als zou de Dood die enkele weken uit moeten kiezen om van zijn wreeden arbeid te rusten, en voor een oogwenk het zich in het bestaan verlustigende menschdom te vergeten, werd een jonge vrouw van de aarde weggenomen wier heengaan onze landgenooten schijnbaar zoo onverschillig liet, alsof niet de Nederlanden nog geen tien jaren geleden, met de forsche ongekunstelde geestdrift waarvan de Noordsche volkeren het geheim bezitten, hare komst in het “Lage Land aan de wilde baren” begroetten.

Prinses Marie van Saksen-Altenburg is gestorven alsof zij nimmer voor ons had bestaan. Indien wij ons mede schuldig maakten aan de vergetelheid waarmede men de nagedachtenis omgeeft van eene der liefelijkste verschijningen die ooit ons oude Vorstenhuis sierden, wij zouden ondankbaar zijn; ondankbaar, want reeds alleen het feit dat zij den laatsten levenstijd van onzen Prins Hendrik zoo zonnig en gelukkig maakte als slechts een sterveling kon droomen, ware voldoende om haar onze erkentelijkheid te doen verwerven; maar er is meer: vergeten wij niet dat zij een tijd lang de eenige vorstin was die wij nog bezaten, dat zij de moeder van een nieuwe reeks onzer koningen had kunnen worden, en dat, toen zij als weduwe was achtergebleven, zonder andere banden die haar aan ons vaderland hechtten dan de liefde tot het volk hetwelk haar Gemaal zoo dierbaar was geweest, zij, – in stede van tot de haren terug te keeren, en aan het hof der Hohenzollerns te schitteren, jaren achtereen in ons midden bleef, hare weldaden onder onze landgenooten verspreidende, en de herinnering aan Hendrik van Oranje in eere houdende.

Nooit heeft een vorstin op stiller, treffender wijze, in weerwil van zware hinderpalen, de belofte vervuld aan haar koninklijken echtgenoot gedaan: “Uw land zal mijn land en uw volk zal mijn volk wezen!” Zij is die gelofte trouw gebleven tot den dag waarop het geluk haar een tweede maal scheen toe te lachen; en ook toen nog werd zij niet onverschillig voor Nederland, ook toen nog kwam menige gift, menig woord van vriendschap uit Duitschland over, als bewijs dat Hendrik’s weduwe niet in de Hertogin van Saksen was gestorven.

Het is ons als zagen wij nog eenmaal de zachte, blonde prinses, zooals zij daar gezeten was in het rijtuig dat haar door de met vlaggen getooide straten, door de met bloemen omhangen eerebogen voerde. Zóó luid weergalmden de welkomstkreten op dien dag, dat de paarden die het koninklijk echtpaar voorttrokken steigerden, en wij die hebben meêgejubeld in dat uur, wij buigen eerbiedig voor de doode, en zullen haar nog dikwijls in onze verbeelding uit den killen grafkelder zien stijgen, om weêr met de welbekende slanke, zoo bevallige gestalte te zweven door het grijze paleis in het Voorhout, de lusthoven van Bakkershagen [landgoed in Wasssenaar] en de bosschen van Soestdijk.

Emma Wilhelmina