In De Hollandsche Lelie van 4 en 11 september 1901 vinden we een verslag van een ‘achtdaagse rijwieltocht langs den Rijn’. Het bevat informatie over de route, die begint en eindigt op het station van Keulen, adressen van geschikte plekken om te eten, drinken of overnachten en praktische adviezen zoals: “Dames moeten oppassen, dat zij niet door de duisternis overvallen worden, daar het anders in het heerlijke, frissche dal, te eenzaam wordt.’ Auteur A.Z. rondt het verslag af met een handige checklist van spullen die een vrouw rond 1900 mee zou moeten nemen op een meerdaagse fietstocht. 

File:Portret van een onbekende vrouw met een fiets, RP-F-F21379.jpg

Onbekende vrouw met fiets rond 1900 – via Wikimedia Commons

Nu nog een enkel woord over kleeding, bagage, hotels, enz. Ik had een marine-blauw, cheviot [soort wol, afkomstig van cheviotschapen] fietspak aangedaan, bestaande uit slobkousen, tamelijk nauwen, Engelschen rok, waarvan slechts de voorbaan gevoerd doch de zoom zeer dikwijls doorstikt was, en waarin twee zakken waren, en een klein jaquet. Verder een katoenen blouse, met losse boorden (Mey en Edlich’s stofboorden zijn zeer aan te bevelen) en manchetten; halfhooge stevige laarzen en een witten matelot-hoed [strohoed]. Dit kostuum heeft er, zelfs na lange tochten, altijd fatsoenlijk en netjes uitgezien.
In een kartonnendoos laat men zich bij het begin van den tocht aan een hotel-adres (niet poste-restante) de volgende zaken nasturen: linnengoed, blouses, boorden, enz. Na de ontvangst en het gebruik zendt men de doos met de post verder of terug. Het pak, dat dagelijks op het stuur medegenomen moet worden, bevat alleen de noodigste toiletbehoeften (zoo licht en klein mogelijk): nachtgoed, een nécessaire [kistje of etui met toiletbenodigdheden], een zijden of dunne flanellen blouse, zakdoeken, boorden en een paar heel lichte pantoffels; indien eenigszins mogelijk ook nog een regen-cape van loden- of andere ondoordringbare stof.
Dit alles verpakt men, zoo vast mogelijk, in een groot, vierkant stuk geelbruin waterdicht linnen (bij den zadelmaker voor één gulden te verkrijgen), en bevestigt de rol, door middel van twee riemen, op het stuur. Op of aan de binnenzijde van den stang maakt men een klein lederen étui vast, bevattende een kleine zakapotheek, naaigereedschap, eau de cologne, chocolade, vruchtenbonbons, koekjes en cognac, doch van alles zoo weinig mogelijk, daar men onderweg meestal genoeg versnaperingen krijgen kan.
De werktuigtasch bevat, behalve de Engelsche sleutels, banden-reparatie, luchtpomp, oliekan en een stuk gummi, een zeemlederen lap of wat poetskatoen, messen en scharen. Achter onder het zadel, met een band vastgebonden en steunend op het spatbord, hangt om gemakkelijk bij de hand te hebben, een linnen taschje, met de wielrijderskaart, ‘t toeristenboek, eenige ansichten en een vulpenhouder.
Mijn fietscollega’s wil ik nog mededeelen, dat ik bij tochten van meer dan één dag een parapluie met overtrek medenam, zonder dat het in eenig opzcht hinderlijk was.
Ik bevestig ze n.l. aan den ondersten verbindingsstang tusschen voor- en achterwiel en wel met twee gummibanden met knoopen. Het heeft voor, dat men, bij plotselinge regenbuien of onweer zich beschutten kan, en komt er een bepaalde regendag, dan kan men tenminste, zonder doornat te worden, gaan wandelen. Als lid van den Duitschen Wielrijdersbond ga ik bij voorkeur in die hotels, welke in den Bond zijn opgenomen en door een bord kenbaar zijn. Daar wordt men (zelfs ook niet-leden) tegen matige prijzen goed bediend. De fietsen worden veilig opgeborgen en schoongemaakt. Ook heeft men, wanneer men lid is, de vrije beschikking over de hulpkist.
Behalve in Wiesbaden was, op onzen geheelen tocht, het hebben van een nummer nergens verplicht.

fiets kleding reisverslag reizen