[In De Hollandsche Lelie van 31 maart 1897; vervolg van de week ervoor]

“Gebrek aan zelfvertrouwen,”zegt ge onmiddellijk en spreekt daarmee uw eigen vonnis uit. Gebrek aan zelfvertrouwen en de hardnekkige neiging om uw oogen onafgewend op uw slingerend voorwiel te vestigen, maken u angstig. Wij moeten ons lichaam dwingen automatisch ons verstand te gehoorzamen. Inderdaad, elke nieuwelinge mist de geruststellende overtuiging, dat ze haar voorwiel in bedwang kan houden. Om volkomen heerschappij over uw ijzeren paard te voeren, is het absoluut noodig dat ge niet naar uw voorwiel kijkt.

Hebt ge er wel eens op gelet, hoe een kind leert loopen? Mama staat of zit vlak bij de plek, waar baby zich met zijn speelgoed amuseert. op een oogenblik vertrouwt de kleine plotseling zijn beentjes en, aangemoedigd door den korten afstand en moeders open armen, steekt hij in een vaart van wal. Nu heeft het kind vertrouwen op zijn physieke kracht gekregen en plaagt het zijn hoofdje niet meer met de vraag, of het al dan niet rechtop kan staan.

Dit geldt ook voor het fietsen. De groote kunst van leeren bestaat daarin, dat men altijd voor zich uitziet, de oogen gericht op het doel, dat in een rechte lijn voor u ligt. Laat uw voorwiel zooveel slingeren als het wil, het kan niets geen kwaad; kon het niet slingeren, dan zou het rijden onmogelijk zijn. Ge zoudt even goed kunnen wenschen dat de kop van een paard, of uw eigen hoofd niet draaien kon. Verheugen we ons liever over de groote beweegbaarheid van ons voorwiel en vinden we er ons genoegen in, het zelfvertrouwend, handig en, daardoor onbewust sierlijk, te regeeren. Ga eens voor al van de overtuiging uit dat gij uw stuur meester zijt, niet omgekeerd, en begin uw eerste les.

Ge hebt u natuurlijk voorzien van een gebruikte machine en een handigen, sterken knecht.

Ik veronderstel dat ge op een wijze gekleed zijt, die de fiets eer aandoet, d.w.z. dat ge draagt: een wijde pantalon, korten rok, een paar laaggehakte schoenen en geen korset. Bij het rijden komt het in hoofdzaak aan op het peddelen, op de juiste enkelbeweging. Konden we ons zelf maar eens zien zooals anderen ons zien, hoe spoedig zouden we de overdreven kniebeweging achterwege laten en begrijpen, dat de kracht van onze dijen uit moet gaan en het trappen zeer gelijkmatig behoort te zijn. Zit niet als een domme gans op het zadel, afwachtende of de pedalen uw voeten naar boven zullen duwen; hef uw been op, wanneer de beweging dat meebrengt. Denk er aan dat de mensch een schoongevormden enkel bezit, die allerlei bewegingen toelaat. Toon u dien enkel waardig door goed te leeren trappen.

Sommige menschen meenen te kunnen wielrijden als ze zich maar op een velocipède in balans weten te houden – door een reeks onregelmatige rukken aan het stuur en door het op en neer bewegen der pedalen.

Over zulke wielrijdsters moeten we een niet te streng oordeel vellen, al noemen we ze heimelijk ook caricaturen.

Hoe kunnen we goed onze enkels leeren gebruiken, – dat is de moeilijkheid! Het beste middel is misschien, op een safety te gaan zitten, die vast staat in een stander. Iedereen kan door oefening de beweging in den slag krijgen. Heeft men dien eenmaal beet, dan vermeerdert zij uw rijvermogen, dan stelt ze de wielrijdster in staat heuvels te beklimmen en een goeden gang er in te houden met een minimum van kracht en inspanning. Ik raad u aan, dat gij elken dag tien minuten aan de enkelbeweging besteedt; gij zult daaroor eerder een schoonrijdster worden dan door wekelijks urenlang te fietsen, zonder op die oefening te letten.

Aletta Jacobs en haar echtgenoot op de Brennerpas (DBNL)

Aletta Jacobs en haar echtgenoot op de Brennerpas (DBNL)

Uit de aard der zaak is een bicycle moeilijker te berijden dan een tricycle. Toch hebben de machines verscheiden punten van overeenkomst en zijn dus de algemeene aanwijzingen die ik geef, op  beide toepasselijk; het peddelen is natuurlijk hetzelfde, evenals het regeeren van ‘t stuur, de houding der rijdster enz. Men zal mij toegeven dat velen van onze jonge dames lang geen bevallig figuur maken op een fiets. Als men een velocipède langs den weg kan voortbewegen, wil dat nog niet zeggen dat men kan wielrijden. Om de bekoring van het balanceeren geheel te kunnen genieten, heeft men niet alleen een flinke machine noodig, maar ook de kunst om volkomen gelijkmatig voort te glijden, zonder dan men zich zijn sturen bewust is. Wil de rijdster het tot dezen trap van vervolmaking brengen, dan moet ze lenig zijn in haar bewegingen, niet met het bovenlijf zwaaien, rechtop zitten en toch onmerkbaar door haar lichaam de richting van het voorwiel aangeven.

Het al of niet wenschelijke van het leeren rijden in een overdekte school, heeft heel wat discussies uitgelokt. Sommigen houden de oefeningen binnenshuis voor hoogst ongezond; anderen komen zij bijzonder goed voor, omdat daardoor het zoo nadeelige hijgen vermindert, en omdat het bedachtzaam ontwijken van de muren, de leerlingen met de kunst vertrouwd maakt later de onvermijdelijke drukte op de wegen handig te passeeren.

Als argumenten tegen het oefenen in een besloten ruimte, voert men nog het volgende aan: ten eerste wordt de atmosfeer bezwangerd met fijne stofdeelen, wat zeer nadeelig is voor borst en longen: ten tweede neemt de nieuweling, niet gewend aan de snelle beweging, onwillekeurig de slechte gewoonte aan om door den mond te ademen en ten derde maakt de voortdurende angst tegen een der muren aan te komen, de leerling zenuwachtig, overspannen of duizelig.

Als de heeren doctoren het niet eens zijn, wie zal dan beslissen? Het komt mij voor dat elke nieuwelinge haar eigen constitutie moet raadplegen. Veroorzaakt de les in een gebouw haar onaangename symptomen, dan probeere ze het in de open lucht.

Wat het ademhalen betreft, men kan hier alle gevaar voorkomen, als men van te voren goed leert ademen door de neusgaten. Niet alleen beginnelingen, maar ook geroutineerde rijders hebben het groote nut ingezien van het oefenen der hartkleppen en longen, nadat ze een steilen heuvel waren opgereden, door een eenvoudig middel. Men sluit de lippen stijf op elkander, strekt de schouders naar achteren, spant de borst en ademt geregeld en diep door den neus. Ik raad iedereen sterk aan, zich dagelijks voor een open raam of in de buitenlucht in zulk ademhalen te oefenen; het is prachtige longengymnastiek en zal haar bij het fietsen uitstekende diensten bewijzen.

Rijd niet tot ge geheel buiten adem zijt en stijg af, wanneer gij hartkloppingen krijgt. Een tweede punt van belang is het volgende: zoodra het dwaze gevoel van vrees zich van u meester maakt, dat alle wielrijdsters, geloof ik, kennen en u de vreeselijkste onheilen voorspiegelt, verzet u daartegen met alle macht, en laat het zich niet op de vlucht jagen, houd dan een oogenblik op, om daarna met nieuwen moed te beginnen.

Deze angst is slechts de overspanning van zekere spieren en zenuwen, die zich onmiddellijk aan de hersens meedeelt en ons een beklemmend gevoel bezorgt. Er valt dikwijls niet tegen te redeneeren; behandel het zooals ge een bang kind zoudt behandelen. Wandel naast uw wiel en kalmeer uzelf, door uw gedachten bij iets anders te bepalen. Uw krachten zijn uitgeput, en ge doet wijs met voor eenige oogenblikken een ander stel zenuwen en spieren aan ‘t werk te zetten.

(Wordt vervolgd.)

[Er volgt nog één slotdeel.)

dagelijks leven fiets gezondheid