[In De Hollandsche Lelie van 7 april 1897, vervolg van deel I en deel II).

We nemen aan dat ge nu geleerd hebt alleen te rijden. Vol moed en met een prettig gevoel van trots en opgewektheid, trapt ge dapper voort tot – ge een dikken steen op uw weg ziet liggen! Uw ontstelde verbeelding maakt van dien steen een berg. Al praat ge u zelf voor, dat een berg niet op een straatweg kan staan, dat er wel ruimte voor vijf velocipèdes aan weerskanten overblijft, de angst heeft u te pakken en ondanks uw vurige begeerte, uw krampachtige inspanning om er langs te komen, stuurt ge er vlak op aan en tuimelt – al uw tegenwoordigheid van geest verliezend – met fiets en al onderst boven. Is het echter ook maar eenmaal gelukt veilig langs een paard en rijtuig te sturen dan stelt uw zelfvertrouwen u al heel gauw in staat kalm door een volte heen te laveeren.

Gebruik in uw leertijd nooit uw rem: dat is nadeelig voor uw voorband. Leer terug peddelen d.w.z. ga op den trapper staan, die naar boven komt en stop zoo de beweging van uw achterwiel. Gij hebt natuurlijk opgemerkt, dat de eene pedaal neergaat, terwijl de andere opgaat; om de machine voort te bewegen, volgt ge de wentelingen van de trappers, tewijl ge om uw fiets te stoppen juist een tegenovergestelde beweging uitvoert.

Om een safety [zo werd de eerste fiets volgens het model dat wij nu nog kennen genoemd – GS] te leeren bestijgen wacht te links van uw fiets ‘t oogenblik af, waarop uw rechter pedaal juist van zijn hoogste punt naar beneden daalt, zet er dan uw rechtervoet op, geef de machine door uw gewicht een zet en ge zijt op gang. Tegen dat de linkertrapper naar boven is gekomen, onder uw linkervoet, zit ge al goed op uw zadel. Om af te stappen, rijdt ge langzaam en wanneer de linker-pedaal bijna zijn laagste punt bereikt heeft, brengt ge uw rechterbeen handig tusschen zadel en stuur door en staat ge op den grond.

Nu  nog uw houding. Zit vooral gemakkelij; niet te laag, niet te hoog. De voetholte moet tot aan den trapper reiken, het stuur mag niet zoo laag zijn dat ge krom zit, maar ook niet zoo hoog, dat ge niet tegen een heuvel op kunt komen. Op een fiets staat een ronde rug even leelijk als de voorgeschreven stijve, hygiënische houding.

Kunt ge een bicycle goed berijden, dan zal het u maar heel weinig moeite kosten andere soorten van velocipèdes te beheeren.

Over de voordeelen en de genoegens van het wielrijden zijn we niet gauw uitgepraat. Een oude dame, die ik eens bij een van mijn fietsvriendinnen ontmoette, riep in verbazing uit: “Jullie wielrijdsters hebt altijd discours. In jullie wereld valt altijd wat te praten over nieuwe banden, zadels of lantarens, prachtige tochten, ongelukken enz. Je gaat er allemaal in op, of je leven er van afhangt!”

Zou in deze klacht voor veel meisjes ook niet een lichtzijde schuilen; is het niet beter over een gezonde liefhebberij te praten, dan over de mode en de stadsnieuwtjes?

De nooit-eindigende, kleine, dagelijksche beslommeringen, waarin het leven van vele onzer meisjes opgaat, voldoen haar dikwijls zoo weinig. Behalve de beweging, die de huiselijke bezigheden met zich brengen, kennen ze geen andere dan hun middagwandelingetje. Geen flinke, gezonde loop buiten de stad door het bosch, waar ze werkelijk natuur kunnen genieten – zooiets is door de groote afstanden onbereikbaar – maar een langzaam gedrentel door straat en plantsoen.

Nu verschijnt de fiets om haar een nieuwe wereld te ontsluiten. Wat is haar wandeling, vergeleken bij een opwekkenden rit op haar wiel? In weinig maanden tijds kan ze een streek geheel doorkruisen en elk schoon plekje leeren kennen. Zij koopt een goede kaart van den omtrek harer woonplaats, bestueert die nauwkeurig en maakt aanteekeningen van langere of kortere tochten al naarmate ze tijd heeft om haar fiets te gebruiken en na verloop van een maand zal zij zooveel schoons in haar omgeeving zien, dat ze haar een nieuw ontdekt land toeschijnt.

Te lang is ons leven aan banden gelegd door de eischen der beschaving. Onze sluimerende bekwaamheden beginnen te ontwaken. De fiets vergunt ons op een volkomen vrouwelijke wijze van onze physieke krachte te profiteeren; hij komt te gemoet aan onzen drang naar beweging door de snelheid, waarmee hij ons verplaatst en scherpt onzen geest door de noodzakelijkheid om altijd op ons qui vive te zijn voor mogelijke gevaren.

Er zijn geen bijzondere talenten noodig om dit soort van sport volop te kunnen genieten. Met hoeveel genot bestijgen wij allen niet onzen eersten heuvel; hoe vroolijk en opgewekt stemt ons het heerlijke gevoel, dat wij na inspanning van alle krachten den top bereikt hebben!

Maar grooter dan dit alles is het genot, dat de natuur u biedt; smaak het toch met volle teugen! Overal vindt ge, soms op geringen afstand, aantrekkelijke, onvergetelijke plekjes. Na een matig harden rit, stappen we, een beetje moe, stoffig en warm, af, leggen ons paard in het gras, gaan er zelf naast liggen en genieten kalm wat zich aan ons oog voordoet. Alle muizenissen worden op de vlucht gejaagd, hetzij school of kinderkamer, salon of keuken ze deden ontstaan. Kalm en weldadig werkt de omgeving; de natuur neemt onze ziel zoo geheel en al in, dat er geen plaats overblijft voor verdriet en kleinzieligheid. We hoeven niet precies op onzen tijd te passen, geen trein of tram te halen; ons paard staat rustig tot onzen dienst, geduldig wachtend tot het ons belieft weer op te stijgen.

Schatten wij vooral de physieke voordeelen niet gering, die het rijwiel ons bezorgt. Gebruik uw fiets als bewaarder, niet als verwoester van de gezondheid en hij kalmeert de zenuwen, versterkt te spieren, bevordert den bloedsomloop en schenkt een gezonden slaap.

Met mate gedaan, d.i. als wij onze krachten nooit overspannen, staalt het wielrijden alle deelen van het lichaam. Zoodra het echter gevolgd wordt door gebrek aan eetlust, gejaagdheid en slapeloosheid, dan zijn de grenzen overschreden en is onmiddellijke rust dringend noodig.

Ik druk u nog eens op het hart te zorgen, dat uw fiets goed voor uw lichaam gesteld is, zoodat ge gemakkelijk zit. Zijn zadel of stuur te hoog of te laag geplaatst, dan zal het rijden ons groot, soms blijvend nadeel doen. Ook is oververhitting bij het rijden streng af te keuren, omdat zij het gestel zeer vatbaar maakt.

Om de ontelbare voordeelen van het wiel te kunnen waardeeren, moeten wij ons niet vergenoegen met te hooi en te gras eens een uitstapje te maken. Een dagelijksch ritje van een half uur is veel aangenamer dan een tocht van vier à vijf uur per week, als weer en wegen precies naar uw zin zijn. Bij het fietsen moeten we de elementen het hoofd bieden, kou en hitte kunnen verdragen. Het nu en dan rijden zal het gestel eerder irriteeren dan versterken. Kunt ge u onmogelijk dagelijks oefenen, stel u dan tot taak b.v.b. eens per week zeven uur gaans af te leggen, ondanks de afwisseling van het klimaat. Op die wijze zult ge leerzame ervaringen opdoen; hoe hevig de wind u ook tegenwerkt, ge weet, hier gelt het “bukken en overwinnen”.

Voor de meeste wielrijdsters is fietsen op mooie, niet te warme zomerdagen het ideaal. Ik voor mij geniet het meest ‘s winters. Laat de wind blazen en loeien, laat het vriezen dat het kraakt, wat hindert het mij? Geef mij mijn wiel, mijn bonten mantel, muts en handschoenen en ik haal mijn hart op. Blijft gerust bij de kachel kleumen, gij allen, die mij bibberend beklaagt; ik geef de voorkeur aan de roode wangen, schitterende oogen en een gelukkig gevoel van blijde gezondheid.

Een nieuwe wereld ligt voor ons! Het staat slechts aan ons of we haar willen gebruiken of misbruiken. Zijn we onze vrije voorrechten waardig, dan is er geen eind aan ons genot, maar bedenk, dat we door overdrijving en roekeloosheid ons heele verdere leven spijt kunnen hebben, ons bij de gelukkige schare wielrijdsters te hebben aangesloten.

Naar het Engelsch.

Zwolle, Maart ’97. 

G.E.

Verder lezen: ‘De fietsende vrouw’, over wat de uitvinding van de fiets voor de emancipatie van de vrouw heeft betekend. Met advertenties uit De Hollandsche Lelie jaargang 1897.

dagelijks leven fiets