[In De Hollandsche Lelie van 16 september 1903]

Ik vind deze week in “het Vaderland” het volgend bericht.

Op den Ouden Scheveningschen Weg kwam een onbeholpen wielrijder met een volle vaart tegen een heer aan, die viel, zijn kleederen erg havende, en ook zijn hand verwondde. Gelukkig grepen een paar voorbijgangers hem onmiddellijk, anders was hij ook nog onder een rijtuig gekomen. De wielrijder klom weer op zijn fiets, en reed dadelijk daarop weer een dame omver.

Een politieagent, wien men verzocht proces-verbaal op te maken, zeide dat dit niet noodig was, hij kende den man op de fiets wel. Doch toen men later naar het politiebureau ging, bleek dit niet het geval te zijn. Toen was echter de woeste fietser niet meer te vinden.”

Naar aanleiding van deze mededeeling veroorloof ik mij, – met al de nederigheid, die past aan eene niet-ééns-Edelachtbaren-mogende-méékiezen, echter wèl de door hen ingestelde belastingen moetende méé-offeren vrouw – het volgende voorstel te brengen onder de aandacht van het zoo vaderlijk en rechtvaardig Edelachtbaar bestuur onzer stad ‘s-Gravenhage:

Zou het geen aanbeveling verdienen, wanneer de dappere politie-agenten van ‘s-Gravenhage voortaan wat minder keken naar den grond, of zij ook hier of daar een weerloos straathondje kunnen opsporen, dat buiten-eigen-schuld, ongemuilkorfd rondloopt, en daarvoor moet sterven na wreede martel-opsluiting; en wat méér rondom zich, naar voor hun genoegen fietsende groote-oomes, die door eigen schuld, hun medemenschen verminken en ongelukkig maken, maar daarvoor, niet-alleen niet worden gedood, doch ook zelf geen enkele straf, hoe gering ook, ontvangen…

Of is de dapperheid der Haagsche politie alléén groot, waar het weerlooze hondjes geldt?…

En kijken zij opzettelijk liever een anderen kant uit, als een groote oome fietst zonder het te kunnen; en dáárdoor zijn medemenschen verminkt…?

Anna de Savornin Lohman

Anna de Savornin Lohman Den Haag fiets