Eén van de interessantste stukken op de tentoonstelling ‘Romantische mode’ (1 oktober 2014 t/m 22 maart 2015) in het Gemeentemuseum Den Haag is een avondjapon die geverfd is met arseengroen. Dit is een verfstof (’emerald groen’ of ‘Parijs groen’) die het dodelijke arsenicum bevat en die nog tot laat in de negentiende eeuw is gebruikt, onder meer voor baljaponnen. Het risico was in medische kringen al wel bekend en er werd langs alle mogelijke wegen gewaarschuwd voor de gevaren die de naaisters, fabrikanten, verkoopsters en natuurlijk de draagsters van de jurken liepen.

Avondjapon geverfd met arseengroen, ca. 1865-70, katoen, zijde (expo Romantische mode, foto GS)

Avondjapon geverfd met arseengroen, ca. 1865-70, katoen, zijde (expo Romantische mode, foto Gea Schelhaas)

Ook in De Hollandsche Lelie van 14 oktober 1896 is een artikel opgenomen, getiteld ‘Vergiftige kleeding’:

“Als wij tevreden waren met de oorspronkelijke kleur van de gesponnen draden, zouden er geene japonstoffen zijn met vergiftige eigenschappen; maar wij eischen van de kleeding niet alleen, dat zij ons zal beschermen tegen de guurheid van het weer, maar zij moet ons ook tot een sieraad strekken. Nu zijn er wel is waar vele onschadelijke verfstoffen, maar onze zucht – moet men haar betreuren of toejuichen? – om een rijke keus te hebben, is oorzaak, dat de ververs in het gebruik van niet-onschadelijke stoffen een al te ruim geweten krijgen.

Het zijn juist dikwijls de mooiste kleuren, die het meeste gevaar opleveren. Zoo is b.v. het bijzonder frissche groen van vele stoffen voor baljaponnetjes een van de ergste vergiften, te weten het Schweinfurter groen, d.i. arsenicum-azijnzuur koper: dat bestaat dus uit een vermenging van de twee zwaarste vergiften: arsenicum en koper. Als een kleedingstuk, dat met dat groen geverfd is, in aanraking komt met de huid, ontstaan daarop dadelijk puistjes; ook geeft het dragen van zulk een kleedingstuk allicht aanleiding tot zweertjes op de lippen of ontsteking van de oogen.

Soms ziet men baljaponnen, die met goud of zilver bestrooid schijnen te zijn. ‘t Is waar, dat het zeer mooi staat, maar die japonnen zijn zeer schadelijk voor de gezondheid. Wat men voor goud- en zilverpoeder aanziet is een vermenging van koper met zink en bestaat uit scherphoekige loovertjes, die slechts zeer los op het weefsel bevestigd zijn, bij de beweging van het dansen losgaan en opwaaien, dan al heel licht ingeademd worden en niet slechts aanleiding geven tot ontsteking van de gevoelige slijmvliezen van de keel en de longen en wat daarvan nog verder de gevolgen kunnen zijn, maar die bovendien het lichaam vergiftigen.

Sedert de uitvinding van de anilinekleuren kan men ook zeer goed figuren drukken op katoen en batist. De anilinekleuren zelve zijn niet vergiftig; maar om ze op den katoenen draad te kunnen bevestigen, wordt het weefsel dikwijls vooraf geweekt in een laag van arsenicum-zure pijpaarde. Stoffen met een paarse grondkleur en daarop gedrukte witte figuren, evenzoo katoentjes met bruingele of roodbruine figuren en ook stoffen, waarop met een grijze, zwarte of rose kleur gedrukt is, hebben allicht de kuur ondergaan van het weeken in arsenicum. De anilinekleuren zijn niet ‘waschecht’, en het is niet onmogelijk, dat zij ook tengevolge van de inwerking van de uitwaseming der huid arsenicum afgeven.

Kousen en omslagdoeken roodgeverfd met koralline hebben reeds dikwijls aanleiding gegeven tot puistjes op de huid, wat ook al een bewijs is, dat er arsenicum in zit.

Het zekerste middel om dierenhuiden tegen de mot te beveiligen is arsenicum; daarom worden die huiden vóór het opmaken aan de binnenzijde, dikwijls ook aan de buitenzijde bestreken met een oplossing van arsenicum. Daardoor kan nu niet zoo licht onheil ontstaan, maar wel, wanneer, zooals dikwijls gebeurt, bontwerkers en bontverkoopers arsenicum strooien op het bont, dat zij nog moeten verkoopen, of dat hun ter bewaring is gegeven; daar mag men wel om denken, voordat men het bont in gebruik neemt.

Het gebruik van koper en arsenicum is wel is waar verkeerd, maar heeft geene slechte bedoelingen, zooals dat bijna altijd het geval is bij het gebruik van lood. De fabrikant, die in de zwarte zijde voor japonnen zooveel lood tracht te brengen als maar eenigszins mogelijk is, of die de naaizijde – die helaas bij het gewicht verkocht wordt – zoozeer drenkt met loodsuiker, het gevaarlijkste van alle loodzouten, dat zij zoetachtig smaakt, wil niets anders dan het gewicht van zijne koopwaar zwaarder maken en den kooper bedriegen. Voordat men zijde koopt, moet men met een klein staaltje probeeren of er lood in is.
Daartoe moet men het staaltje zijde in azijn leggen, de vloeistof er eenige uren later afgieten in een helder glas en er een paar druppels zwavelzuur bijvoegen; dan mag er geen wit, vlokkig bezinksel komen. Men moet nooit een zijden draad in den mond nemen, voordat men hem in de naald steekt!

Hoewel kappen van kinderwagens  niet tot de kleedingstukken behooren, dient hier toch nog vermeld te worden, dat er een soort van wit (Amerikaansch) wasdoek is, dat vroeger heel dikwijls voor zulke kappen gebruikt werd, dat tot 46% van zijn gewicht uit loodwit bestaat. Als kindertjes, die dagelijks vele uren onder zulk een kap doorbrengen, vroeg sterven, behoeft men waarlijk niet verwonderd te zijn. Paardenhaar in de zittingen van stoelen, enz. bevatte bij een chemisch onderzoek ook veel lood (3%).”

Door Holda, ‘Uit het Duitsch van L.B.’

gezondheid kleding mode