De Exposition Universelle van 1900 was een wereldtentoonstelling die werd gehouden in Parijs, ter viering van alles wat in de afgelopen eeuw was bereikt. Ook werden de nieuwe ontwikkelingen van de volgende eeuw gepromoot.

Overzicht van de Exposition Universelle

Overzicht van de Exposition Universelle

De tentoonstelling duurde van 15 april tot 12 november 1900 en maar liefst vijftig miljoen mensen bezochten het evenement. Enkele van Parijs bekendste gebouwen werden speciaal hiervoor gebouwd, waaronder treinstations, le grand Palais en de Pont Alexandre III (net als de Eiffeltoren 11 jaar eerder tijdens een vorige wereldtentoonstelling). De Parijse metro werd tijdens de tentoonstelling in gebruik genomen: op 19 juli 1900 werd lijn 1 geopend tussen Porte Maillot en Porte de Vincennes. Deel van de tentoonstelling waren de Olympische Zomerspelen 1900, die over een periode van vijf maanden plaatsvonden. Hier namen voor de eerste keer vrouwen aan deel.

Tijdens de expo werden voor het eerst films met geluid gepresenteerd (opnames van opera en ballet). Ook de roltrap beleefde er zijn première. Art nouveau was de alom aanwezige stijl.Het is mogelijk om bewegende beelden van deze wereldtentoonstelling te bekijken: Thomas Edison inc. maakte een serie filmpjes, waarvan een compilatie te vinden is op Youtube.

wereldtentoonstelling parijs 1900De Hollandsche Lelie besteedde ruim aandacht aan deze wereldtentoonstelling. In een serie van drie artikelen ‘Een praatje over de Parijsche Wereldtentoonstelling’ (‘Uit het Duitsch van Clara von Studnitz door A.Z. – Gezien met het oog van een Duitsche dame’; 29 augustus, 5 en 12 september) wordt gedetailleerd verslag gedaan van een veertiendaagse reis, georganiseerd door een Berlijns reisbureau. De auteur schrijft vooral over praktische zaken: “Aangezien alle couranten sedert maanden berichten over de Parijsche wereldtentoonstelling bevatten, komt ‘t mij natuurlijk niet in den zin, hier een beschrijving daarvan te geven. Zooeven van Parijs teruggekeerd, zou ik echter gaarne mijn geachten lezeressen eenige praktische wenken geven, waartoe ik door eigen ervaring in staat ben, en tevens de indrukken schilderen, die ik in de afgeloopen weken ontving.” Een aantal fragmenten:

“Daar bij deze veertiendaagsche rondreis slechts handbagage veroorloofd is, komt het er, vooral voor ons dames, bijzonder op aan rijpelijk te overwegen, wat er meegenomen moet worden. Te veel kleeren is lastig, te weinig toiletten heeft ook zijn schaduwzijden. Het is daarom het verstandigst, een donker kostuum van fijne wollen stof te nemen, bestaande uit rok, figaro, jaquet (‘t welk ingepakt wordt) en katoenen blouwe, benevens een stofmantel. Bovendien zijn nu in den zomer in het warme Parijs een katoenen japon, zoowel als een elegant licht toiletje en eenige zijden blouses zeer aangenaam. Ook doet men goed, op reis een zach vilten hoed op te zetten en een gekleeden mede te nemen, die men echter niet in een lastige doos, maar in een grooten papieren- of gummizak in ‘t net moet bewaren. Een gullen of foulard zijden japon is voor het bezoeken der Groote Opera bijzonder aan te bevelen, wijl het daar zeer warm is.”

“Minder gekleed dan in de Opera, kan men in de andere theaters verschijnen, b.v. in het theater, dat aan de beroemde Sara Bernhardt behoort, en waarin zij reeds gedurende de geheele tentoonstelling dagelijks in het stuk ‘l’Aiglon’ optreedt.”

“In het kleine theater van Sarah Bernhardt is ‘t echter zeer warm, zoodat men verstandig doet zich daarvoor zoo dun mogelijk te kleeden. Men wachte er zich echter voor, aan een zich in de nabijheid der loges bevindend buffet, in dit of in een ander Parijsch theater, een verversching te nemen. Wij moesten n.l. de in wit atlas en valsche edelstenden prijkende Hebe, twee francs voor een flesch Selzerwater betalen! Zooals wij later hoorden, moeten deze ‘dames’ zelf groote sommen voor de door haar geleverde dranken geven; het hangt echter geheel van haar af, hoeveel zij den niets kwaads vermoedenden vreemdeling daarvoor willen afzetten.

Ook lette men bij ‘t wisselen van geld nauwkeurig op de munten, welke men ontvangt. Er wordt n.l. gedurende de tentoonstelling op groote schaal handel gedreven in looden francstukken, zoowel als in Belgische en Zwitsersche pasmunt, welke in Frankrijk geen waarde heeft. Men wachte er zich daarom voor, francstukken aan te nemen, waarop een zittende Helvetia is afgebeeld.”

paris 1900Na opmerkingen over prijzen van hotels, kosten van consumpties in café’s, de drukte van het verkeer en de veiligheid op straat: “Met minder lof kan ik spreken over de reinheid der straten in Parijs, terwijl die in Brussel mij zeer aangenaam aandeed.” […] “Ja, de reinheid! Nergens zal de Duitsche huisvrouw die met meer smart missen, dan in de Parijsche marktlokalen. Wel is ‘t geen wonder, dat onze lokalen, die veel later ontstaan zijn dan de Parijsche, ook veel mooier en ruimer gebouwd werden, maar waarom een overigens zeer prijzenswaardige politie er niet voor zorgt, dat de voorbijganger b.v. Zondags om twaalf uur, niet over stroo, ja zelfs over visschenkoppen struikelen moet, zooals dat ons gebeurd is, is mij onbegrijpelijk!”

“Met even weinig lof kan ik over de Fransche wagons spreken. Wij spoorden in den nacht van Brussel naar Parijs. Zoo’n nachtreis 2e klasse echter doet iemand, ronduit gezegd, de haren te berge reizen! Stoffige afdeelingen, die slecht van kussens voorzien zijn, rondvliegende motten, achter personen, en daarbij geen ‘geriefelijkheid’- hu! Men reize daarom, wanneer men ‘t zich, wat zijn middelen betreft, eenigszins veroorloven kan, dit eind 1e klasse, die niet zoo overvol en vrijwel even goed als onze 2e klasse is.”

“Nergens kan men de rijkunst der koetsiers beter opmerken, dan in de Champs Elysées. Hier toch rijden dikwijls acht, soms zelfs tien rijen wagens naast elkander! Daar zijn geen tramrails; de behoefte daaraan schijnt niet zeer dringend te zijn, daar een groot deel der Parijsche bevolking welgesteld genoeg is, om in een droschke of zelfs in eigen equipage naar ‘t meer of naar de Long-champs-wedrennen te rijden. Daartusschen fietsen heeren en dames; de laatsten, zooals wij opmerkten bijna allen in wijde broeken. Er zijn geen straten, die voor fietsrijders verboden zijn, en toch schijnen er merkwaardig weinig ongelukken te gebeuren. De bekwaamheid der fietsreijders viel mij ook in ‘t bijzonder in Brussel op, waar de steil afhellende straten voortdurend druk door fietsrijders bereden worden.

Tot de Parijsche straat-eigenaardigheden behooren, naast de vele wagens, in de eerste plaats de krantenverkoopers, die op zingenden toon La Presse en andere bladen te koop  aanbieden. De krantenverkoop bepaalt zich hier, geheel anders dan bij ons, alleen tot de straat; want in Parijs kan men aan ‘t postkantoor geen abonnementen op kranten sluiten, en evenmin gaat de courantenvrouw de huizen langs.

Wie, voor een van de café’s zittend, de voorbijgangers opneemt, zal opmerken, dat de Parisienne zeer dikwijls in ‘t zwart gekleed is. Zij weet haar rok met bevalligheid op te nemen en de zich daaronder bevindende bontzijden onderrok, zoowel als de kleine elegant geschoeide voetjes tot hun recht te doen komen. Vele Françaises dragen echter ook nu in de warme Augustusdagen bekoorlijke kostuums van crêpe chiffon, die er uit zien, alsof ze uit was en kant geweven zijn; de boa, een dikke halsruche van zwarte en witte tule, ontbreekt nergens. Zij maken echter weinig gebruik van de bij ons zoo in zwang zijnde blouse, maar wel van een nauwsluitend jaquet, wanneer zij zonder cape of mantel op straat gaan.”

Er volgt een uitgebreide beschrijving van het Palais de Vêtements, waar de prachtigste toiletten te bewonderen zijn, en ‘t Palais de Costume, waar een overzicht van mode uit de voorbije eeuwen wordt gepresenteerd. Daar vlakbij is het Palais de Manufactures nationales, waarin ook de speelgoedindustrie rijk vertegenwoordigd is. “Als iets nieuws zou ik kunnen vermelden: poppen, op welker zacht-rose wangen valsche diamanten de tranen bedrieglijk nabootsen. Lachende poppen heeft men dikwijls gezien, – maar weenende?

De valsche poppentranen herinneren mij aan ‘t kostbaarste voorwerp ter tentoonstelling, een echte brillant van 139 karaat, die aan de eene zijde puntig, aan de andere zijde vlak geslepen is. Deze behoort aan een Amerikaan en moet een waarde van 10.000.000 franc hebben. Deze kostbare edelsteen is van ‘t reinste water en drait voortdurend rond op de punt van een naald, zoodat hij door het zich hier verdringende publiek van alle kant bewonderd kan worden. Onder een glazen stolp tentoongesteld, wordt hij dag en nacht door een wachter bewaakt. Deze staat binnen een ijzeren hek, waar achter natuurlijk niemand komen mag.

Rondom de brillant zijn kastjes met andere kostbare sieraden opgesteld; daar om heen echter wordt aan de imitatie een groot veld opengelaten. Nergens toch ziet men zooveel valsche brillanten als in Parijs. Zij zien er evenwel zoo echt uit, dat de oningewijde dit fabrikaat wel voor werkelijke brillanten moet aanzien. Behalve deze edelgesteenten oefent ook de kaart van Frankrijk, welke de Russische keizer den Franschen schonk, groote aantrekkingskracht uit. Zij vertegenwoordigt een groote waarde; ieder departement namelijk is in een andere marmersoort voorgesteld. Ingelegde gouddraden wijzen de rivieren aan en de steden worden door brillanten, Parijs door een grooten robijn aangeduid.

Palais Lumineux

Palais Lumineux

Nergens wordt de glans zoo gehuldigd, als in Parijs. Welk een prachtig effect deze te voorschijn roepen kan, ziet men b.v. aan ‘t Palais lumineux, het schitterende glaspaleis, dat des avonds van onder tot boven electrisch verlicht, tooverachtig in alle kleuren uitstraalt.”

Er volgt een beschrijving van een tocht per stoomschip naar de Pont de la Concorde. “De vaart duurt slechts ongeveer een kwartier. Doch welk een wereld vol wonderen uit alle ogelijke landen vertoont zich aan ons oog! Aan onze rechterhand zien wij het trotsche, met bonte wimpels versierde paleis, welks inwendige een beeld geeft van wat Frankrijk te zee en te land vermag, en aan onze linkerhand, d.i. aan den rechteroever der Seine verheft zich schilderachtig Oud-Parijs met zijn kerkje en zijn ouderwetsche, van gevels voorziene huizen.” Ook zijn de paviljoens van onder meer Servië, Griekenland, Monaco, Spanje, Noorwegen, Duitsland, België, Hongarije, Bosnië, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten te zien. “Italië heeft een hoogst smaakvol renaissance-gebouw gesticht, waarin kostbaar majolica en glaswaren, in het bijzonder ook gouden sieraden naar oud-Grieksch model tentoongesteld worden.”

Uiteraard wordt door de auteur uitgebreid aandacht geschonken aan het ‘Duitsche huis’ en aan het Duitse scheepspaviljoen. “Wij allen, die de Parijsche wereldtentoonstelling bezochten, zullen de ze gedachte met ons genomen hebben, dat Frankrijk door deze tentoonstelling zijn Duitsche  naburen pas goed heeft leeren kennen.” […] “Het is overigens niet onmogelijk dat de Duitsche reformkleeding in Parijs spoedig mode zal worden.”

Na enige alinea’s over het internationaal vrouwencongres dat in juni in Parijs is gehouden en de kwestie van de kinder- en vrouwenkleding sluit het drieluik af met een bespiegeling over de Franse bevolking: “De spreekwoordelijke beleefdheid der Franschen merkt men op bij iederen stap, dien men doet. Dat beschaafde menschen beleefd zijn, is wel is waar geen wonder, maar hoezeer de beleefdheid het Fransche volk eigen is, merkte ik b.v. op bij de verkoopsters en verkoopers, die den voorbijgangers tentoonstellingsbiljetten, bloemen, Ansichtskaarten enz. te koop aanbieden. Al koopt men ook niets van hen, dan zullen zij als men hen den weg vraagt, even beleefd antwoorden als een Duitscher zou doen, wanneer men hem al zijn waren had afgekocht.

De Franschen zijn trouwens niet alleen oplettend tegenover menschen, ze hebben ook hart voor dieren. Zoo b.v. dragen de paarden voor de rijtuigen in Parijs dikwijls stroohoeden, ja zelfs zonneschermen op den kop, die voor hen bij de groote hitte stellig zeer aangenaam zijn. De door den somtijds met bloemen versierden hoed, getrokken ooren, hebben dikwijls nog een afzonderlijke bedekking. In Duitschland zag ik iets dergelijks nog niet.” Ze rondt af: “Wij hebben dus nog zeer, zeer veel van de Franschen te leeren en niets zou dwazer zijn, dan ons boven hen te willen verheffen.”

Nederlands succes was er tijdens de wereldtentoonstelling voor de Singer-maatschappij die met haar naaimachines verschillende prijzen, waaronder de ‘Grand Prix’, won. In De Hollandsche Lelie van 3 oktober 1900 wordt hiervan trots melding gemaakt en in de weken erna verschijnen meerdere advertenties in het blad waarin verwezen wordt naar de ‘Grand Prix’.

De Hollandsche Lelie 3 oktober 1900

De Hollandsche Lelie 3 oktober 1900

 

 

 

 

 

 

 

De Hollandsche Lelie 10 oktober 1900

De Hollandsche Lelie 10 oktober 1900

advertentie art nouveau huishouden mode uitvinding wereldtentoonstelling