[De Hollandsche Lelie, 1 juli 1896]
Nu eindelijk de zomer weer in het land is en de warmtegraden tusschenbeide reeds eene belangrijke hoogte bereiken, ziet menigeen met smachtend verlangen naar de gelegenheid uit, om het lichaam door middel van een verfrisschend bad, zij het ook voor eene korte wijle, eenige afkoeling te bezorgen. Het komt mij voor, dat, vooral in onzen tijd, nu de jonge dames meer en meer aan het open bad gewend worden, al is het gebruik daarvan nog verre van algemeen, het niet overbodig mag heeten, een enkel woordje daaromtrent in het midden te brengen.
Wij leven in een klimaat, dat de uit onderscheidene oogpunten voordeelige eigenschap bezit, van zeer afwisselend te zijn. Zelfs in deze warme zomerdagen zijn b.v. verschillen in warmte van 20 graden en meer volstrekt niet zeldzaam. Deze en dergelijke afwisselingen leggen ons echter den plicht op, ons lichaam bestand te maken tegen den nadeeligen invloed, die daardoor op onze gezondheid kan worden teweeggebracht, d.w.z. wij moeten ons harden. Het beste geschiedt dit, door onze huid te harden en wel door ‘s winters het geheele lichaam met matig koel water in aanraking te brengen en des zomers door middel van baden en zwemmen in water van de natuurlijke warmte hetzelfde te verrichten.
Het zal wel niet noodig zijn, met vele woorden de noodzakelijkheid van het water voor en zijn invloed op het lichaam te betoogen. Elk mensch van eenige beschaving is voldoende van die noodzakelijkheid overtuigd; betrekkelijk weinigen echter gevoelen zich door deze overtuiging gedrongen om zich voldoende aan dien invloed bloot te stellen.
Een van de voornaamste invloeden, waardoor het bad op ons lichaam heilzaam werkt is wel deze, dat door het water de huidporiën worden geopend en dat de aan de huid klevende, deels van haar zelve afkomstige, deels van buiten er op gebrachte stoffen er door worden verwijderd. In het kort: de huidventilatie, zooals men het noemt, wordt er door bevorderd en men betitelt deze inwerking met den naam van mechanische.
Maar het water heeft nog een anderen invloed op ons lichaam, dien wij de dynamische kunnen noemen, nl. een opwekkende, verlevendigende op de bloedvaten en zenuwen van de huid, die hunne terugwerking op den algemeenen bloedsomloop en op het geheele zenuwstelsel doen gevoelen. Terwijl toch de bloedsomloop in kracht toeneemt, vermeerdert dienovereenkomstig de wisseling van gassen in het bloed, de spijsvertering zoowel als de geheel stofwisseling van het lichaam verkrijgen grootere werkdadigheid, daardoor wordt de voeding des lichaams verbeterd, dus de gezondheid ten zeerste gebaat.
De kracht waarmede het waterbad de verrichtingen van ons lichaam bevordert, is grootendeels afhankelijk van de temperatuur van het water en vervolgens van den mechanischen invloed, door de meer of minder sterke bewegingen, in het kunstbad te maken, door wrijven der ledematen en lichaamsdelen en door de kunstmatige beweging die aan het water (regen en douche) wordt gegeven.
Laat ons eerst den toestand van den warmtegraad des waters nagaan.
Een bad wordt koud genoemd, als het een temperatuur van 10-200C. heeft, koel van 20-250C., lauw van 25-330 C. en warm van 34-400 C.
In een koud bad nemen wij, naar gelang van de ons omgevende temperatuur, een gevoel van koude waar, die ons eene rilling over het lijf kan jagen en ons zelfs kan doen klappertanden, de ademhaling wordt belemmerd, en de huid krijgt een bleek-paarse tint.
Personen met een zwakke hartwerkzaamheid en vetlijvigen behooren zich van zulke baden te onthouden, evenzeer zij, die neiging hebben tot bloedaandrang naar hersenen en longen.
Om zich aan het koude bad te gewennen, beginne met met baden van 350 C. en dale allengs tot de temperatuur van het koele badwater. Zoo is het mogelijk zelfs voor ode bedoelde gestellen, zich voor het koele open bad voor te bereiden. Maar elfs dan nog mogen zij niet lang in het koele water vertoeven. Onder deze omstandigheden kan het koele bad een verlevendigenden invloed op de huid en den bloedsomloop teweegbrengen; de baders worden genoodzaakt diep adem te halen en daardoor worden tevens de bloedsomloop en stofwisseling versneld.
Warme baden, boven 350C., veroorzaken gewaarwordingen, aan de bovenbedoelde geheel tegenovergesteld. Eerst ontstaat verslapping van de huid en de huidvaten, dientengevolge uitzetting dier vaten, sterker vulling met bloed, roodheid en verhoogde warmte. De werkdadigheid van het hart neemt toe, de pols slaat voller en sneller; later ontstaat zelfs overvloedig zweet.
Uit deze verschillen ten opzichte van de werking van het koude en warme bad, vloeit het onderscheid in zijne practische toepassing voort. Terwijl het warme bad hoofdzakelijk tot herstel van zekere aandoeningen, dus als geneesbad, wordt aangewend, gebruikt men het koude bad voornamelijk met een hygiënisch doel.
Voor het gebruik van het koude water komt het rivier- en zeebad het meest in aanmerking. De strooming en golfslag werken prikkelend op de huid en de daarin aanwezige bloedvaten en zenuwen. Aanvankelijk moge deze wijze van baden minder aangenaam zijn dan het bad in een kuip genomen, weldra ondervindt men den verlevendigenden invloed, daar de inwerking van zon en frissche lucht op de huid en op de ademhalingswerktuigen het geheele lichaam aangrijpt.
Wordt de beweging in het water nu methodisch, d.w.z. al zwemmende, gemaakt, dan werkt dit als gymnastiek dubbel heilzaam op huid, spieren en longen.
Gezonde jonge dames behooren dus gedurende de zomermaanden, natuurlijk bij een geschikte temperatuur, zich aan het open bad te gewennen en meer bepaald door te zwemmen. Het is de gezondste gymnastiek, die tevens het meest tot ontwikkeling van schoone vormen, van lenigheid, vaardigheid en moed leidt.
Wie de twee of drie zomermaanden geregeld heeft gezwommen, zal des winters minder van de koude hebben te lijden en ook de overige ongemakken van den winter beter kunnen trotseren.
Natuurlijk zijn deze baden ook aangewezen voor dames, die aan zekere zenuwaandoeningen lijden, doch voor deze zijn geene algemeene voorschriften op papier te stellen. Elk geval moet op zichzelf door een geneeskundige worden beoordeeld.
Ten slotte volgen hier, voor mijne geachte lezeressen, eenige algemeene voorschriften bij het gebruik van baden.
1. Men gebruike geen bad terwijl de maag het voedsel verteert, derhalve niet binnen 3 uren na den maaltijd.
2. Men ga niet in het bad, alvorens geheel afgekoeld te zijn en ook niet met een opgewonden geest.
3. De meest geschikte tijd voor een bad is de voormiddag, een paar uren na het ontbijt, dus ongeveer ten 10 uur. Baden in den laten avond te gebruiken, ontrooft velen den slaap of maakt deze bezwarend.
4. Alvorens in het koele bad te gaan, wrijve men hoofd en borst met een doek met koud water en ga langzaam te water.
5. Wie niet zwemt, make steeds bewegingen in het open bad en houde den romp tot den hals onder water. Zoodra men zich onbehaaglijk gevoelt, verlate men het bad. Wie zwemt spanne zich niet te veel achtereen in en vertoeve niet te lang in het water; afwisselende houdingen vermoeien het minst.
6. Het is af te keuren, meer dan eens per dag een verfrisschingsbad te gebruiken.
7. Na het open bad vertoeve men niet ontbloot in de open lucht, maar begeve zich terstond naar het kleedvertrek, waar men zich snel van het badhemd moet ontdoen en het lichaam flink met ruwe doeken moet afwrijven.
8. Wie zich vermoeid gevoelt na een bad, ruste een poosje uit; anders is eene matige wandeling zeer aan te bevelen.
9. Personen, die tot kouvatten geneigd, bleekzuchtig of rheumatisch zijn, moeten bij koele en winderige weersgesteldheid geen open baden gebruiken.
L. Dr. K.