Tijdens de coronacrisis hebben veel mensen een hondje in huis genomen. De belangstelling voor het adopteren van een hond uit een asiel nam zelfs zo sterk toe dat de Dierenbescherming zich zorgen begon te maken. Zou men zich wel realiseren welke verantwoordelijkheden een hond in huis met zich meebrengt, ook op de langere termijn? Een hond is volgens de organisatie leuk, maar kost ook tijd en moeite. “Dat moet u een heel hondenleven lang kunnen opbrengen, niet alleen tijdens deze bijzondere omstandigheden.”
Meer dan honderd jaar geleden maakte hoofdredactrice Anna de Savornin Lohman van De Hollandsche Lelie zich precies dezelfde zorgen; zij drukte zich alleen íets minder diplomatiek uit. Onder de titel ‘Hondenliefde – of… Aanstellerij” (11 oktober 1911) veegt zij de vloer aan met een lezeres die vraagt of De Savornin Lohman misschien iemand weet die een puppy voor een kennis van haar heeft. Het beestje moet alleen wél zindelijk zijn.

Voor “de kennis van Nelsie”.
U zet in de Lelie zo vaak vragen voor een thuis voor den een of anderen hond. Nu heb ik juist een kennis, die letterlijk smacht naar een hondenjongetje, liefst een baby, máár kamerzindelijk. Ik beloofde haar U eens te polsen, of U bij geval iemand weet die hondekleintjes te geven heeft. ‘t Liefst had mijn kennis een fox-terriër. Wij gingen samen naar het Asyl hier op de Nieuwe Haven, maar, o freule, wat ben ik daar akelig van thuisgekomen! ‘t Hart draait me om als ik nog terugdenk aan dat bezoek. Wij vroegen dan naar de afdeeling onbehuisde stakkertjes, en werden door een der bewakers langs de logé’s geleid naar de hokken der dakloozen, die ons van de verte al begroetten met een waanzinnig-blij geblaf. O, die blijdschap van de stumperds! Zouden ze bij zichzelf denken: nu worden we weggehaald naar een warm nestje? ‘t Was een gure windige dag, en ‘t sneed je door merg en been die dieren daar in die steenen kooien tegen de tralies te zien opspringen. Ze kwamen alle vol vreugde uit de hokken naar ons toe, de pooten door de tralies, de oogen smeekend: ach, neem mij, neem mij alsjeblieft. Mijn vriendin en ik liepen letterlijk onze tranen weg te slikken bij het zien van zooveel misère, en woede steeg in ons op bij de gedachte aan die ellendige eigenaars, die de arme beesten aan hun lot overlieten. Ik wil en kan U niet gedetailleerd beschrijven wat ik alzoo zag; misschien bent U zelf wel eens in ‘t Asyl geweest, en hebt U zelf ook gezien. Als ik rijk was, kocht ik het heele Asyl, en koesterde al die verlaten stakkerds ‘t verdriet uit hun arme schonkige lichaampjes. – – Er was er echter geen onder die bepaald geschikt was, één klein witje misschien, máár die was erg onzindelijk. En zonder beslissing verlieten we het asyl, en ik geloof ook niet dat mijn kennis nader heeft besloten op het kleine witje.

Mevrouw. Ik acht mij verplicht – in het belang van de ware dierenliefde – hier in het openbaar te zetten, dat ik U een onuitstaanbaar-aanstellerig, quasi-van-honden-houdend schepsel vind, aan wien ik nooit, welke zwervende hond ook, en al is hij ook nog zoo kamerzindelijk zal zenden. Veel liever maak ik hem terstond af. Want, ik ken U uit bovenstaande handelwijze reeds genoeg, om te begrijpen, dat gij het arme dier, zoodra het U niet bevalt om de een of andere reden aan zijn lot zult overlaten. Weet gij tot welke categorie van menschen gij behoort? Tot degenen, die, op een goedkoopje, een mooien hond willen hebben, door bemiddeling van ‘t asyl, of door die van mij of een ander, die zwervelingen onder dak brengt; op een goedkoopje, waar gij natuurlijk bij een hondenhandelaar een duren prijs zoudt moeten betalen. Dat is Uw heele “dierenliefde”. Gij hebt Uw eigen zak lief, mevrouw. Dat is de heele zaak! En het asyl, – en wij, waarlijke dierenvrienden, – moeten dienen om Uw gierigheid tegemoet te komen.
Immers, mevrouw, gij “snakt” zoogenaamd naar een hondenjongetje. En dan komt gij in het asyl, en gij ziet er zulke diep-treurige dingen als de hierboven door Nelsie beschrevene, en gij “sliktet letterlijk Uw tranen weg” bij dien aanblik! En toch…. kondet gij naar huis gaan zonder één dier beklagenswaardige schepseltjes tot U te nemen. Mevrouw, vergun mij het U hier openlijk en onverbloemd te zeggen: Zoowel Uw “snakken naar een hondje” als Uw “wegslikken van Uw tranen” zijn aanstellerij, oppervlakkigheid, niets anders. Noch met wezenlijke liefde tot het dier, noch met wezenlijk meelijden zijt gij ook maar één oogenblik vervuld geweest op dat oogenblik. Anders hadt gij niet onverrichter zake kunnen heengaan.
Uw kennis Nelsie schrijft verder nog van U: Ik vond het zoo’n goed en lief idee van haar om naar het Asyl te gaan en onder de onbehuisde zwervelingetjes een hondje te zoeken. Ik zou zoo’n verlaten beestje dubbel liefhebben, meer nog dan een uit een welverzorgd huis. Maar, áls U wellicht iets weet voor haar, dan graag! Zij is een hartstochtelijke dierenliefhebster, ‘t beestje zal ‘t dus goed bij haar hebben, als een kind!
Juist, mevrouw, het idee vind ik ook “goed en lief”, maar, dat gij hebt kunnen heengaan zelfs zonder dat arme “witje” te nemen, dat U overigens beviel, alleen omdat het U den last zou veroorzaken het te moeten zindelijk maken, dat is een bewijs, dat gij een gróóte egoiste zijt, en niets anders.
Zijt gij soms zindelijk ter wereld gekomen? Als ‘t U te veel moeite is van een hond, behalve de lusten ook de lasten te dragen, zeg dan als ‘t U blieft niet dat gij een “hartstochtelijke dierenliefhebster zijt, en dat “het beestje” bij U het goed zal hebben als een kind.” (Ik beklaag, en-passant, Uw kinderen, als ze ‘t bij U zoo goed zullen hebben als Uw eventueele honden).
“Zulke “hartstochtelijke” hondenliefhebsters als gij, mevrouw, die brengen de klad erin – met volle recht – in de dierenliefde en in de dierenbescherming! Die lokten uit – met volle recht – bespotting, en verachting, en de beschuldiging van aanstellerij. Een wezenlijk hartstochtelijke liefhebster van honden ja, wat meer zegt, een wezenlijk meedoogend mensch, had een dier zwervelingen tot zich genomen, eene in elk geval (waar er immers bij U plaats is voor een hond, volgens Nelsie), had dien stumperd gekoesterd, geholpen, verzorgd, onverschillig of ‘t beestje mooi ware geweest, of leelijk, een fox of een taxje, of wat ook; enkel uit medelijden. Maar gij, – gij vindt het asyl, en mij, en andere wezenlijke dierenvrienden, een geschikt hulpmiddel om U te bezorgen precies dien hond dien gij zoekt, mooi, zindelijk, jong, wat niet al. En, als wij ons dan beijverd hebben U dien te verschaffen, dan vindt gij U-zelve zeker nog heel zelfopofferend, dat gij hem voor niets, zonder betaling, neemt, waar gij bij een koopman een hoogen prijs moet geven. Dat is Uw dierenliefde. Et voila tout. Maar zulke honden, mevrouw, als gij voor Uw genoegen zoekt behooren niet tot de verwaarloosde stumperds. De stumperds, niet-mooi, en onzindelijk en ondeugend, die komen in asyls terecht, of worden door mij, en andere wezenlijke dierenvrienden, op straat gevonden, of gekocht uit meelijden, zooals ik ‘t Benjamin deed. Nadat ik hem gekocht heb van zijn kwelgeesten hebben mijn vriendin en ik een zelfde gelofte gedaan: Alle honden, die wij voortaan tot ons nemen, zullen zijn dergelijke zwervelingen en ongelukkigen. Want, mooie foxjes, die “kamerzindelijk” zijn, och, die vinden wel ‘n thuis, maar zwervelingen en verlatenen, naar die honden trekt ons hart. En daarom staan gij en ik zoo ver van elkaar, mevrouw, zoo oneindig ver, dat ik liever niets te maken wil hebben met Uw soort van “hartstochtelijke dierenliefde”, want die is mij onsympathieker dan de openlijke vijandschap tegen honden des heeren Immink [toelichting hieronder] en zijn vrienden. Van de laatsten weet men ten minste wie zij zijn, maar menschen als gij werpen bovendien nog een verkéérd licht op een goede-zaak.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN

Toelichting: over de heer Immink schreef Anna de Savornin Lohman in een eerder nummer van De Hollandsche Lelie. “Meneer Immink te den Haag is een hoogst zedelijk man. Hij heeft met 53 eveneens hoogst zedelijke menschen een adres gericht aan den raad, verzoekende de politieverordening zoodanig te wijzigen dat het den honden verboden zal wezen op de voetwegen of trottoirs – waarom alleen op deze? – de allerwalgelijkste bewijzen van hun aanwezigheid achter te laten en de voorgevels der huizen op afschuwelijke wijze te verontreinigen en… dat tevens een einde worde gemaakt aan de zedekwetsende en weerzinwekkende tooneelen, waarop de honden in sommige tijden van het jaar het publiek onthalen.” (19 augustus 1911).

Honden Anna de Savornin Lohman

In het nummer van 27 september 1911 plaatste Anna de Savornin Lohman op verzoek van een lezeres een foto van haar honden (“het mandje van Benjamin [is] “the latest thing in Paris” voor honden, zoodat wij het dit voorjaar van daar voor hem meebrachten.”)

Anna de Savornin Lohman dieren