Naast afstand houden, handen wassen en thuis blijven bij symptomen, wordt steeds vaker ook goede ventilatie genoemd als maatregel tegen het coronavirus. Daarmee is er niets nieuws onder de zon: in 1892 werd in De Hollandsche Lelie het belang van ventileren al benadrukt. En ook toen was het voorkomen van de verspreiding van dodelijke ziekten binnenshuis een belangrijk argument. “Vezeltjes van kleederen of hout, kleine stukjes kool, steen of kristal van allerlei aard en andere dergelijke, zullen onze gezondheid niet licht belangrijk benadeelen, doch in het heirleger onder den microscoop zien we andere, niet levenlooze bestanddeelen en hieronder vinden we onze meest onverzoenlijke doodvijanden; hier kunnen vertegenwoordigers voorkomen van de meest gevreesde dodelijke ziekten, alle even nietig en onooglijk als de uitwerking verschrikkelijk is, indien ze ons lichaam als plaats van voortwoekering hebben kunnen bemachtigen.”
Het artikel ‘Memento vivere!’ verscheen in twee delen, op 18 mei en 8 juni; auteur was ‘Simplex’. 

Een ieder weet het, dat de mensch een zekere hoeveelheid goede lucht onmisbaar noodig heeft voor zijn gezond voortbestaan. Dit is een waarheid, die wel uiterst eenvoudig, maar toch van zooveel belang is, dat een nadere bespreking zeker niet misplaatst is. Hoewel we voor een deel zouden kunnen verwijzen naar een vorig artikel over lucht, moeten we toch voor het beter begrip der dingen, veel herhalen. Dit vergeeft ge ons zeker; het is voor een goed doel!
Hoe talrijk zijn de voorbeelden, waaruit wijzelf den nadeeligen invloed van slechte lucht konden leeren! Het gebeurt immers helaas zoo dikwijls, dat personen flauwvallen in een benauwd, klein vertrek of in een concert- of balzaal en nog vaker zien we hoofdpijn optreden b.v. op onze avondpartijtjes, waar we onze gasten wel veel fijns laten proeven, maar hen dikwerf ook onthalen op een rookerige en stoffige atmospheer, die gelijken tred schijnt te houden met den graad van gezelligheid.
Een licht, onder een klok geplaatst, gaat uit en hoewel we niet alle kamers als gesloten klokken kunnen beschouwen en evenmin alle menschen als lichten, verhouden de menschen zich vaak eveneens, doordien ze door meerdere of mindere storing in den normalen toestand reageeren op het gebrek aan goede lucht.
Dat we dit weten is trouwens niet de vrucht van het onderzoek van de zorgzame hygiène der latere jaren, want zelfs de oude Romeinen waren in zulk eene mate doordrongen van de behoefte aan ruimte en frischheid, dat het bij hen verboden was de straten een geringere dan eene bij de wet bepaalde breedte te geven.
De geschiedenis vermeldt vele gevallen, waarbij door onvoldoende ventilatie ernstige ongelukken zijn voorgekomen. In 1756 b.v. werden in den oorlog in Engelsch-Indië 146 Engelschen gevangen genomen en in een ellendig klein hok in Calcutta opgesloten. Één dag later waren echter reeds 123 overleden door ‘t gebrek aan ventilatie!
Zoo zijn er nog tal van voorbeelden; wie kent b.v. ook niet de overwintering op Nova Zembla van onzen Tollens! En wat is de reden, dat groote steden steeds zo ongezond zijn, vergeleken bij gelijksoortige plaatsen op het land? Steeds is luchtbederf de hoofdzaak en het is een feit, dat millioenen bij millioenen menschen hun leven belangrijk hadden kunnen verlengen, door meer acht te slaan op goede luchtverversching.
Er zijn zeer vele factoren, die samenwerken, om de dampkringslucht voor ons ongeschikt te maken en hieronder neemt de mensch zelf een hoogst belangrijke plaats in. Het is niet alleen doordat hij zuurstof aan de lucht ontneemt en koolzuur daaraan teruggeeft, doch vooral – en hierop wezen we vroeger reeds – wijl de mensch zelf zóóveel warmte en waterdamp produceert, dat hierdoor de warmteregeling van het lichaam in een klein vertrek belangrijk gestoord kan worden. Het koolzuurgehalte van de lucht kan soms belangrijk worden op die plaatsen, waar veel gistingsprocessen plaats hebben bij geringe ventilatie b.v. in een kelder; hier kan het gebeuren, dat een lichtje, op den grond gezet, onmiddellijk uitgaat en een klein hondje b.v. daar zeer spoedig sterft, doordat het vele zware koolzuur op den bodem is gezonken.
Het koolzuurgehalte in onze woonvertrekken echter, is zelden zóó hoog, dat het schadelijk voor ons werken kan, doch het heeft belang, omdat het een vrij goede maat is van het luchtbederf, daar het koolzuur, dat wij produceeren, steeds vergezeld is van een zekere hoeveelheid andere gassen, die hoewel in veel geringer mate aanwezig, toch veel schadelijker werken.
Onze lucht wordt echter nog door vele andere oorzaken verontreinigd dan door onszelf. Bij verbranding ontstaan ook tal van gassen, die niet dan ongunstig voor ons kunnen zijn en van deze is zeker het voornaamste ‘t uiterst gevaarlijke kooloxyd, dat in onze woonvertrekken komt door het binnenstroomen van onverbrand lichtgas of ook, doordat – wat zeer afkeurenswaardig is – de sleutel van de kachelpijp dichtgedaan wordt; verder nog door doovekolen en dergelijke luchtbedervers.
Behalve de gasvormige verontreinigingen van onze kamerlucht, zijn er nog andere n.l. die, welke alle onder den naam “stof” kunnen saamgevat worden.
Iedere Hollandsche huisvrouw kent het en voert een nooit eindigenden strijd er tegen. Het is trouwens geen geringe vijand, om te bestrijden; dit ziet ge immers als een zonnestraal de myriaden uit het stofleger verlicht en reeds met het bloote oog het verschil der bestanddeelen laat zien.
Maar beschouwen we het eens onder den microscoop! Dan roepen we, evenals der Taucher van Schiller uit: “Da unten aber ist’s fürchterlich.”
Dan vertoont zich voor ons een geheele wereld van voorwerpjes en wezentjes, zóó talrijk, van zoo velerlei vorm, dat het geheel een monsterkaart gelijkt van alle voorwerpen, die op aarde te vinden zijn. En als men dan bedenkt, hoe we met iederen ademtocht millioenen van die stofjes in onze longen zuigen, dan worden we bij de beschouwing eenigszins bevreesd, bang voor zulk een onreinheid.
Doch we kunnen ons troosten, want behalve, dat ook weer ontzettende massa’s stofdeeltjes door ons worden uitgeademd, wordt ook zeer veel op andere wijze uit ons ademhalingsapparaat verwijderd. Het is echter veel minder de vraag “hoeveel” stof ademen we in, dan wel “welke” stof. Vezeltjes van kleederen of hout, kleine stukjes kool, steen of kristal van allerlei aard en andere dergelijke, zullen onze gezondheid niet licht belangrijk benadeelen, doch in het heirleger onder den microscoop zien we andere, niet levenlooze bestanddeelen en hieronder vinden we onze meest onverzoenlijke doodvijanden; hier kunnen vertegenwoordigers voorkomen van de meest gevreesde dodelijke ziekten, alle even nietig en onooglijk als de uitwerking verschrikkelijk is, indien ze ons lichaam als plaats van voortwoekering hebben kunnen bemachtigen. Nu zien ze, die bacteriën, als kleine kogeltjes of staafjes of onder andere vormen, verbazend klein en schijnbaar onschuldig, doch vele dragen bij zich een oningevuld doodsbericht voor den ongelukkige, bij wien ze inkwartiering vinden!
Lezer, zoudt ge het niet verstandig vinden, indien we ons trachten te wapenen tegen deze kleine, maar vaak zoo machtige vijanden? En we kunnen dit immers. Het staat toch in onze macht, de lucht, waarin we leven, van een groot deel harer schadelijke bestanddelen te ontdoen, haar stofgehalte te verminderen, haar gasvormige onzuiverheden te doen afnemen en ons zoodoende te omgeven door een dampkring, waarvan de gevaren tot een minimum herleid zijn. Dit kunnen we bereiken door ventilatie onder allerlei vorm.
Zonder eenige hulp onzerzijds wordt de lucht in onze woningen echter reeds geventileerd en deze natuurlijke ventilatie kan reeds veel doen, om onze lucht te zuiveren.
Pettenkofer toonde aan, dat door de poriën van onze buitenmuren zeer veel lucht heendringt en hij beschouwde dit als de voornaamste factor der natuurlijke ventilatie. Deze luchtverversching is zeer goed, want ze geschiedt voortdurend en zeer gelijkmatig, ze veroorzaakt geen tocht, omdat de lucht door zulk een verbazend groot aantal kleine openingen binnentreedt en dus langzaam en in gelijke mate over het vertrek verdeeld wordt.
Indien de buitenmuur, waardoor de lucht moet binnentreden, vochtig is, wordt de luchtverversching echter belangrijk verstoord en bovendien de verdamping in het vertrek – dat dan met vochtige lucht gevuld is – zeer bemoeilijkt.
De natuurlijke ventilatie heeft bovendien nog plaats door den wind, door temperatuurverschillen, door planten, die overdag koolzuur opnemen en zuurstof afgeven, door de onvolkomen sluiting van onze vensters en deuren en op tal van andere wijzen nog.
Aldus kan reeds veel kwaads door goeds vervangen worden, docht de natuurlijke ventilatie is niet afdoende, daar ze meestal niet sterk genoeg is en bovendien heeft ze het groote nadeel, dat ze het stof niet, of slechts voor een zeer klein deel uit onze vertrekken meevoert.
Om deze reden moeten we de natuurlijke ventilatie versterken door de kunstmatige. Deze laatste moet ons betere lucht geven door het flink regelmatig luchten van onze vertrekken, door het openzetten van ramen en deuren, door ventilatoren van allerlei vorm en samenstelling, door kunstmatig opgewekte temperatuursverschillen door kachels enz. enz.
Hoe echter de ventilatie ook zij, nooit moge zij te sterk zijn, indien personen zich in het te ventileeren vertrek bevinden, want er ontstaat dan tocht, die zelf weer nadeelen kan veroorzaken! Bovendien moet elke ventilatie aan de hoofdvoorwaarde voldoen, dat ze geen schadelijke stoffen in onze woning brengt; of anders zou het geneesmiddel ongetwijfeld erger zijn dan de kwaal!
Een volgende maal bespreken we nog het een en ander hieromtrent en tevens iets over de toepassing in het huishouden.

[…]

In ons vorig artikel hebben wij getracht te betoogen, dat een goede ventilatie van onze woonvertrekken absoluut noodig is voor het behoud onzer gezondheid. Dat deze luchtverversching niet gering mag zijn, blijkt uit het feit, dat men rekent, dat voor een volwassen persoon gemiddeld ongeveer 40 M3. versche lucht per uur moet worden toegevoerd en voor een zieke ongeveer het dubbele.
In de gewone huishouding moeten we echter eenigszins verschil maken tusschen luchtzuivering van de woonkamer en die der slaapkamers.
Hoewel in de eerstgenoemde vaak veel meer oorzaken zijn, die de lucht minder dienstig maken voor ons gebruik, zijn daar anderszijds toch ook veel factoren, die helpen, om dit nadeel op te heffen. Immers het herhaald opengaan van deuren en het vaak te groote temperatuursverschil tusschen de woonkamer en de gang, waarin zij uitkomt, veroorzaken reeds vrij sterke luchtstroomingen. Bovendien heeft men voor huiskamer meest één der ruimste vertrekken van het huis uitgekozen.
Veel ongunstiger daarentegen zijn meestal deze verhoudingen in onze slaapkamers, want het schijnt bij velen wet te moeten zijn, dat de kleinste en donkerste vertrekken van het huis voor slaapkamers worden ingericht.
En dat moet gezegd worden van een kamer, waarin we 1/3 van ons leven doorbrengen! Speelt de ijdelheid ons eigenlijk geen parten, indien we b.v. een ruim salon erop nahouden, dat ééns in de week een uurtje gebruikt wordt, om visites te ontvangen, terwijl we voor slaapkamers de kleinste hokjes van het huis moeten gebruiken?
Zoo vaak ziet men nog, dat voor slaapkamers alkoven worden gebruikt, waar zelfs geen raam aanwezig is, dat lucht kan doorlaten, akelige, steeds benauwde, ingemetselde hokjes, die een gezonde ziek en een zieke tot stervende zullen maken.
“Het graf gaapt onder hen en dreigt hen allerwege!” Als een erfenis van den goeden ouden tijd vinden we nog vele bedsteden, ook al van die onpractische slaapplaatsen, waar bijna nooit goede ventilatie mogelijk is en die beter zouden zijn om aardappelen, dan om menschen te bergen.
Denkt u verder alles nog trouw voorzien van veel bedgordijnen en andere behangsels, dan is het toch duidelijk, dat velen al bitter weinig doen, om de beschikbare ruimte tenminste zoo goed en gezond mogelijk te maken.
Een Italiaansch spreekwoord zegt: “Ove non entra il sole, entra il medico,” dat is: “waar de zon niet binnenkomt, verschijnt de geneesheer.” En dit is in het algemeen zeer waar, omdat juist bij gebrek aan licht meest ook gebrek aan lucht aanwezig is.
We weten zeer goed, dat ieder huis geen overvloed heeft van ruime, frissche kamers, maar men zal ons toch toegeven, dat indien er zoowel bij het huren van huizen, als bij de bestemming der verschillende vertrekken, een beetje meer gelet werd op de voornaamste eischen, die men, uit een hygiënisch oogpunt beschouwd, aan slaapkamers mag stellen, het niet zou voorkomen, dat men bij beschaafde en niet onbemiddelde personen slaapkamers en ziekenvertrekken vindt, die men alleen bij de lagere klassen der maatschappij dacht te kunnen aantreffen!
Doch, en dit geldt vooral van onze woonkamers en salons, vaak werken wij ook nog op andere wijze de verontreiniging in de hand en dit gebeurt n.l. door het overdadig aanbrengen van gordijnen, draperies enz. Het is duidelijk, dat hoe voller een kamer is, hoe meer stof zich daarin zal ophoopen en hoe lastiger dit te verwijderen zal zijn. De tegenwoordige gewoonte van meubileering (we zouden haar “moderne stof rennaissance” kunnen noemen) mag wel zeer fraai en gezellig zijn, maar het zoo even genoemde nadeel staat toch zeker er tegenover.
En wat moet men doen, om de lucht onzer woonvertrekken voldoende te zuiveren? We spreken hier niet van den aanleg van ventilatoren en dergelijke toestellen; overigens kan ieder zelf een antwoord geven op deze vraag.
Het is steeds: vermijdt zooveel mogelijk alles wat de lucht onzuiver kan maken en verder: ventileert flink door het openzetten van ramen, deuren enz.
Houdt dus zoo mogelijk steeds een raam of een deur geopend van de huiskamer; zorgt er voor, dat bij het vegen van de kamers een krachtige luchtstroom aanwezig is, opdat het stof naar buiten verwijderd worde, anders is het vegen niets dan een periodische oprakeling van stof met verplaatsing daarvan naar een minder in ‘t oog vallend terrein.
Velen zijn toch zoo verbazend bang voor ventileeren en denken, dat als een slaapkamer ‘s ochtends een uurtje heeft gelucht, ze dan reeds zeer vrijgevig zijn geweest, door zooveel koude lucht binnen te laten.
Het is altijd “de kou”, die de schuld krijgt van alle kleinere of grootere ongesteldheden, die ons nu en dan kwellen. Ons lichaam wordt daarom zorgvuldig verpakt in een massa kleederen, die in zwaarte en dikte moeten wedijveren en de huid meer belasten dan beschutten. Het is veel logischer om te waken tegen het binnendringen van schadelijke stoffen in ons lichaam door mond of neus, want dit zijn de poorten, waardoor de vijand binnenkomt, lachende over zoo weinig tegenstand en zulke overdreven versterking op plaatsen, waar het veel minder noodig is!
Vooral bij slaapkamers moet er op gelet worden, dat overdag voortdurend veel frissche lucht binnen kan komen en dat ‘s nachts – in strijd met Cats, die beweerde: “en laet geen vensters op” – vooral bij die kleine vertrekjes, een raam of een deur een weinig geopend is, zonder natuurlijk weer in het andere uiterste te vervallen van een werkelijken tocht te maken.
Het is met ventilatie, als met zoovele andere hygiënische onderwerpen. Men hoort ze verkondigen, doch hecht weinig waarde er aan, omdat men nu eenmaal niet direct de schadelijke gevolgen inziet van het niet opvolgen hunner wenken en het overigens ook zo lastig vindt, om zijn leefwijze ook maar eenigszins te veranderen of te wijzigen.
De inademing van kooloxydgas b.v. (zooals dit door gas, doovekolen, uit de kachel enz. in onze kamers dringt) kan onmiddellijk doodelijk zijn, doch meestal zal het zoover niet komen. Maar het is toch duidelijk, dat de voortdurende of herhaalde inademing van kleine hoeveelheden niet anders dan schadelijk kan werken op onze gezondheid en eveneens is het met stof en andere verontreinigingen van de lucht.
Een korte wandeling in de vrije natuur maakt een langdurig verblijf in bedorven en stoffige kamerlucht niet goed. Men moet zorgen, dat de kamerlucht niet bedorven is.
De absoluut strenge doorvoering van alle regels der gezondheidsleer is in de gewone huishouding niet mogelijk en ook niet streng noodzakelijk. Maar wel is het mogelijk en noodig de voornaamste wetten van deze wetenschap te kennen en toe te passen.
Men waardeert zijn gezondheid niet, omdat men niet weet of niet weten wil, dat ze gestoord zijn kan; doch wie ooit aan het ziekbed stond van een hopeloozen lijder en daar bedacht hoe zulk een ziekte meestal beter voorkomen, dan genezen had kunnen worden, die zal voorzichtig zijn en de hygiëne eeren als een beschermengel van het menschelijk geluk.

gezondheid huishouden wetenschap