In de rubriek ‘Vormen’ geeft ‘Tante Jo’ op 22 november 1893 uitgebreid advies over welke kleding wel en niet mag worden gedragen.
“Wat tegenwoordig de hoofden van de meeste jonge meisjes bezighoudt, is de keuze van hun toilet. De modes wisselen dan ook zoo spoedig, de stoffen zijn zooveel minder degelijk dan vroeger, dat het ook zoo langzamerhand een groote kwestie is geworden zelfs voor hen, die nu niet zoo geneigd zijn zich slaafs te onderwerpen aan de heerschappij der grillige vorstin.
Maar evenals met zooveel, dient ook de keuze van ons toilet, onze geheele verschijning dat cachet te dragen, dat zelfs de meest oppervlakkige beschouwer ons eene beschaafde vrouw noemt. Slechte, ongekuischte smaak is meestal het kenmerk der minder beschaafde klasse. Een gedistingeerde vrouw draagt zorg haare kleeding in overeenstemming met de omstandigheden te kiezen en waakt er voor steeds keurig netjes te zijn. Het kostbaarste toilet zal de draagster tot schande zijn als het vuil of gekreukeld is. De kleeding van een dame, kostbaar of eenvoudig, behoort steeds zoo te zijn dat zij zich aan iederen bezoeker kan vertoonen.
Het gebeurt mij wel eens dat ik, ergens een bezoek afleggende, eenigen tijd moet wachten, tot men mij ontvangen kan; verschijnt dan eindelijk de huisvrouw of een harer dochters, zoo ontvangt men onmiddellijk den indruk dat zij zich even voor de gelegenheid heeft opgeknapt. Doe dat nooit, meisjes, het maakt een bezoekster verlegen, daar zij instinctmatig gevoelt niet bijzonder welkom te zijn. Voor goede vrienden behoeft men zich niet te schamen een ochtend- of huisjapon aan te hebben, mits deze schoon en netjes is.
Moeten wij dan noodzakelijk der wereld een ander beeld geven dan wij in werkelijkheid zijn? Mogen wij ons aan onze liefste betrekkingen vertoonen in een oud, morsig kleed, dikwijls hier en daar getornd, soms met rafeligen rok, ongekapte of zeer slordig gekapte haren, om op straat en partijtjes er als een modenufje uit te zien? Is dat het beeld eener beschaafde vrouw; zou eenig man zich ooit de vrouw, die koningin van zijn haard, zóó kunnen voorstellen? En toch ken ik helaas meisjes en jonge vrouwen, die op een dergelijke wijze handelen. Stel u voor dat de meid om een boodschap is, en zoo’n dame (?) moet zelf opendoen. Wat een beschamend gevoel moet het dunkt mij zijn, als men op het gelaat van den bezoeker verbazing of twijfel leest, als hij in die slordige vrouw niet dadelijk het elegante persoontje van gister herkent.
Hoe schamen zich zulke dames wel niet voor hunne dienstboden? Ik heb van zoo’n meisje wel eens bij wijze van verontschuldiging gehoord, dat zij met goede, nette kleeren geen huiselijken arbeid kon verrichten. En uw dienstboden dan, het vuilste, ruwste werk is voor hen, en gij eischt, dat hun japon steeds schoon, hun boezelaars hagelwit zijn, en muts en haren keurig netjes zitten. Neen, hoe lief en intelligent zoo’n meisje of jonge vrouw ook moge zijn, een dame in den rechten zin van het woord zal zij nooit zijn, en kan dat ook nooit worden.” […]
“Gedoogt uw beurs niet om in alles de grillen der mode te volgen, kies dan uw kleeding zóó dat zij een poosje mee kan, zonder dat gij er met een maand ouderwetsch of bespottelijk uitziet.” […]
“Gij gebruikt toch hoop ik nooit poudre de riz om den in de oogen van vele jonge meisjes hatelijken blos te bedekken, of wel om uw gezonde bruine teint, die zoo goed bij uwe donkere haren en oogen past, in een ziekelijk bleek te veranderen? Laat u daartoe onder geen enkel voorwendsel overhalen, het maakt u vóór uwen tijd oud en doet u verflensen. Over jeugd en gezondheid behoeft men zich niet te schamen. Gij benijdt in uw dwaasheid de kwijnende houding en het doorschijnend wit eener mondaine, die, al noemt zij u ook bakvischjes, u in haar hart benijdt om uw kostelijke jeugd en het frissche incarnaat op uw wangen. Er is ook ten opzichte van het toilet nog zooveel in aacht te nemen dat niemand u leeren kan. Gij moet dat zelf gevoelen. Hoe beschaafder gij zijt, hoe gemakkelijker het u in deze zal vallen te doen wat de étiquette van uw eischt.
Ten slotte wil ik nog wijzen op eene fout, waarin zeer veel menschen vervallen. Ik bedoel de op- en aanmerkingen, die zij zich veroorloven op het toilet van anderen. Men behoort mevrouw A. niet te toonen, dat men heeft opgemerkt dat zij een nieuwe japon aan heeft. Evenmin vertelt men Louise B. hoe men over haar nieuwen hoed denkt, en nog minder informeert men zich bij een derde naar den prijs van een of ander kleedingstuk, dat de eer heeft van in onzen smaak te valen. Dat wij geen afkeurend oordeel uitspreken over iets in de kleeding onzer vriendinnen of kennissen, dat verbiedt ons ieder begrip van welvoegelijkheid, als ten minste fijngevoeligheid en goedhartigheid in deze geen woordje meespreken.
Zelf iemand attent maken op iets nieuws of elegants in onze kleeding zou wel een zeer groot vergrijp zijn tegen den goeden toon.