In De Hollandsche Lelie van 3 september 1890 vertelt E.C.v.d.M. (Egbertina C. van der Mandele) in de rubriek ‘Vormen’ aan de lezeressen hoe ze zich op straat behoren te gedragen. “Hoe bedaarder en kalmer men zich op straat gedraagt, hoe beter; bewaar uwe vroolijkheid liever voor thuis, en zorg vóór alles op straat u niet aan te stellen.”

Op straat.
Reeds zie ik in mijne verbeelding menig verwonderd gezichtje bij het lezen van dezen titel, en hoor een half verwonderd: “Hè, alsof wij dat niet wisten, hoe ons op straat te gedragen!” En toch, mijne lieve lezeressen, geloof ik, dat gij wel eens vaker tegen de vormen zondigt, dan gijzelf wilt of weet.
Men moet vóór alles de gewoonte van de stad zijner inwoning volgen, wil men niet excentriek genoemd worden. In Amsterdam, geloof ik, loopt men niet na vieren in de Kalverstraat; in Den Haag heet het niet netjes om als meisjes alleen in de Scheveningsche boschjes te wandelen; in andere steden is men in zijne keuze geheel vrij, en in heel kleine plaatsjes bestaan op dat punt geene regelen.
Kleed u netjes, maar zoo eenvoudig mogelijk, vooral als gij boodschappen gaat doen en dus denkelijk drukke straten door moet. Tracht niet in het oog te loopen; het is altijd een goed teeken, wanneer men van iemand zeggen kan: “Zij zag er keurig uit, – maar ik weet niet meer precies wat zij aanhad,” een teeken dat zij zeer stemmig gekleed was.
Sommige dames vinden het niet netjes om hare rokken op te nemen als de weg vuil is. Ik voor mij vind daar niets in, mits het met de noodige gratie en decensie geschiedt.
Wanneer gij eene dame van uw kennis tegenkomt en zij spreekt u of gij haar aan, blijf dan liever niet op straat stilstaan, maar wandelt een eindje met elkander op. Ten eerste trekt men dan niet de aandacht, en ten tweede is het wat burgerlijk, te blijven staan.
En nu omtrent het groeten:
Verleden week ontving ik van eene lezeres de volgende vraag: “Wanneer men op straat aan den overkant een niet intiem bekend heer ziet, behoort men dan vóór zich te zien of den persoon gelegenheid te geven tot groeten?”
Al of niet intiem bekend, men kijkt in elk geval voor zich; gij kunt toch wel van terzijde waarnemen of hij van plan is te groeten. Gesteld dat die heer liever wilde voorbijgaan, denkende dat men hem toch niet zal zien, dan zoudt gij hem door uw fixeeren genoodzaakt hebben te groeten, nietwaar? Zoo hij beleefd zijn hoed voor u afneemt, buigt gij vriendelijk terug en ziet hem even aan. Ik ken meisjes, die daarbij stijf vóór zich zien, maar dat wordt niet zeer beleefd gevonden. Natuurlijk hangt het van de intimiteit af, of men buigt dan wel iemand een hoofdknikje toezendt. Over ‘t algemeen is het aardiger als men een dame toeknikt; vooral tegenover oudere dames staat ‘t veel eenvoudiger.
Het is de gewoonte, dat men groet als men eenmaal aan iemand is voorgesteld, hetzij op eene visite bij anderen, hetzij elders. Vooral in kleine steden gebeurt het weleens dat heeren, die de ouders kennen, uit beleefdheid ook de dochters groeten, en al zijn zij niet aan u voorgesteld, zoo kunt gij hun groet gerust beantwoorden, natuurlijk met aanzien des persoons. Loopt gij met iemand, die door een u onbekende gegroet wordt, dan buigt gij vluchtig mede, eene beleefdheid vis-à-vis uw metgezel, door op dat oogenblik zijne kennissen tot de uwen te rekenen. Komt gij een heer en eene dame tegen, bijv. man en vrouw, dan is het feitelijk aan den heer om het eerst te groeten, maar gij als jongmeisje zijt niet pretentieus, en daar de dame ouder is zijt gij zoo vriendelijk het eerst te knikken. Zoo iets zal altijd aardig opgenomen worden. Ook bij het groeten is eenvoud een groote deugd.
Sommige meisjes zetten een gelegenheids-gezicht, trekken een coquet mondje, of laten hun groet door een nuffig lachje vergezeld gaan, maar gelukkig zijn de meeste met zulke kunstjes niet bekend. Het is soms een genot om enkele dametjes te ontmoeten op de wandeling, zoo vriendelijk en opgeruimd knikken zij ons toe, alsof zij willen zeggen: “Wel, hoe aardig dat ik je weer eens tegenkom.”
Vooral voor verlegen meisjes, die gauw een kleur krijgen, is het soms een pijnlijk geval wanneer zij een heer van haar kennis tegenkomen en willens of onwillens hun rood gezichtje moeten toonen. Men kan daar heel weinig aan doen, en het best is, er maar niet aan te denken en te trachten zoo ongedwongen mogelijk te zijn. Het is een schuchterheid, die, hoewel vervelend voor de persoon zelf, volstrekt niet misstaat. Gij behoeft er u niet over te schamen, en men ziet het in elk geval liever dan dat een meisje brutaal om zich heen kijkt.
Hoewel minder bij dit artikel passend, wil ik toch nog even een vraag beantwoorden, mij ook door een der lezeressen gedaan:
“Wanneer een heer in den trein of elders ons bij wijze van voorstelling zijn kaartje overhandigt, moeten wij dan het onze geven of ons mondeling voorstellen, of wel het met een buiging afdoen?”
Gij kunt er van verzekerd zijn, dat heeren, die dadelijk met hun kaartje voor den dag komen, niet veel bijzonders zijn. Door en door deftige lieden bemoeien zich in treinen of publieke vervoermiddelen weinig met het overige gezelschap, en mogen zij al eens een enkel woord praten, van voorstellen is geen kwestie; dat doen commis-voyageurs [handelsreizigers] en dergelijke menschen. Het is altijd het verstandigst om “het met een buiging af te doen”, en zoo de heer dan nog om uw naam vraagt, wat zeker niet voor hem pleiten zou, dan noemt gij dien op geen aanmoedigenden toon. De menschen zijn soms zoo indringerig. Het is altijd gevaarlijk om kaartjes te geven, vooral indien uw adres er op staat. Men kan er later nog wel eens last van hebben.
Ook raad ik u aan, nooit zeer luid te spreken, vooral nooit hardop namen te noemen; het staat niet fatsoenlijk, op straat zoo hard te praten, en bovendien hebben anderen niet met uw discours te maken. Ik heb wel eens een paar meisjes luid zien giegelen, terwijl ze mooi aangekleed liepen te wandelen; dat zulks mijn ergernis opwekte, kunt gij wel begrijpen. Hoe bedaarder en kalmer men zich op straat gedraagt, hoe beter; bewaar uwe vroolijkheid liever voor thuis, en zorg vóór alles op straat u niet aan te stellen. Zijn er oploopjes, waarbij natuurlijk het noodige nieuwsgierige volk, dan loopt gij voorbij en kijkt nooit om, al is de verleiding nog zoo groot, om eens te zien wat er wel aan ‘t handje is.

etiquette man-vrouw standen Vormen