De Eiffeltoren werd tussen 1887 en 1889 gebouwd ter gelegenheid van de Wereldtentoonstelling in Parijs van 1889. Enkele jaren later bracht ‘N.F.K.’ een bezoek aan de toren. In De Hollandsche Lelie van 13 januari 1892 lezen wij een verslag van dit huiveringwekkende avontuur.

Eiffeltoren 1889

Eiffeltoren in 1889, via Wikimedia Commons

“De Israëlieten bouwden een hoogen toren, opdat zij niet over de gansche aarde verstrooid zouden worden,” staat er geschreven.
De toren van Babel had dus eene reden van bestaan, maar de Eiffeltoren heeft er hoegenaamd geene. Het hoogste punt van Parijs evenwel – niemand zal het loochenen – is zeer zeker de ijzeren spits van den vlaggestok, waaraan van de hoogte du tour d’Eiffel de heldere banen van Frankrijks driekleur wapperen. De Eiffeltoren kijkt boven alles uit; gij ziet hem overal, te veel zelfs naar uw zin. Onbescheiden gluurt hij in uwe kamer, minachtend ziet hij op u neer, waar gij u ook bevindt, zoodat gij hem moede wordt en op uren afstand van u wenscht.
Maar, helaas, het ijzeren monster staat stevig op zijne poten en grijpt diep met zijne klauwen in den bodem van den uitgestrekten Champ de Mars.
‘t Was op een warmen Julimiddag, dat ik voor de eerste maal den à jour gewerkten Eiffeltoren aanschouwde. Geblakerd door de zomerzon teekende hij zijne donkere schaduwen af tegen den blauwen hemel, die ieder lijntje, ieder hoekje van zijne omtrekken scherp deed uitkomen. Het ijzeren gevaarte had bij den eersten aanblik voor mij iets onaangenaams, iets dreigends; toen ik later dagelijks per mouche of hirondelle [kleine snelvarende Seinebootjes] passeerde, gewende ik langzamerhand aan het gezicht er van, maar sierlijk of bevallig heb ik het nooit kunnen vinden.
Men kan niet naar Rome gaan zonder den Paus te zien, naar Keulen, zonder den Dom te bezoeken, naar Parijs zonder den Eiffeltoren te bestijgen. Dus liet ik mij op zekeren Zondagmiddag in gezelschap van een Fransche kennis per lift naar de eerste étage van den welbekenden toren hijschen. Naarmate wij in ons vierkant vertrekje stegen, ontzonk de groote wereldstad aan onzen blik, totdat wij ze eindeijk van eene duizelingwekkende hoogte als in vogelvlucht aanschouwen. De torens en monumenten van Parijs geleken miniatuurvoorwerken, speelgoed, waarmee men kinderhanden vult, het Bois de Boulogne en het Bois de Vincennes twee donkere plekken, de heuvelen van Sêrres en Meudon nauw zichtbare, verhevenheden en de schoone Seine een wit lint, dat zich grillig tusschen dat alles doorkronkelde.
Op de eerste verdieping van den Eiffeltoren, welke eene oppervlakte van 4200 meter beslaat, bevinden zich twee kolossale restaurants; de tweede étage wordt ingenomen door eene eveneens ruime ververschingszaal; de derde verdieping bestaat slechts uit een platform en de vierde verdieping is niet voor het publiek toegankelijk; hier bevinden zich een observatorium en de kamer van M. Eiffel, hier overnacht deze ingenieur, naar men mij vertelde, wanneer hij daarin lust heeft.
In den top van den toren is eene reusachtige, draaiende lantaarn van 27 meter hoog aangebracht, door middel waarvan de Eiffeltoren iederen avond een bundel van fantastische, bij afwisseling groen, paars en witgekleurde stralen naar beneden zendt.
Behalve de lift stelt eene trap van niet minder dan 1796 smalle ijzeren treden den top van den toren in verbinding met de oppervlakte der aarde. Een ware Jakobsladder, voorzeker!
“De Eiffeltoren is toch een wonder, een meesterstuk van hedendaagsche architectuur!” riep mijne gezellin opgewonden uit, toen wij ons ook op de tweede étage hadden gewaagd en het kunstig reuzenwerk van alle kanten in oogenschouw hadden genomen.
“Maar, men moet niet vragen hoeveel honderden menschenlevens het bouwen er van heeft gekost. Bien des ouvriers avaient le vertige; ils tombaient…. tombaient…. tombaient commes des mouches! Eindelijk zelfs heeft de regeering moeten verbieden, dat er huisvaders aan den Eiffeltoren werkzaam zouden zijn. – Gij zijt zeker nooit duizelig, is ‘t wel?” vervolgde zij. “Laat ons dan langs den trap afstijgen.”
Valsche schaamte weerhield mij om dit voorstel af te slaan, ofschoon ik heimelijk bezwaar zag in den tocht, dien wij gingen ondernemen.
“Laat mij voorgaan,” zei de levendige Fransche dame, “en houd u goed aan de trapleuning vast.”
Vol moed begonnen wij langzaam te dalen. Eensklaps werd ik echter door het netvormig ijzeren traliewerk den gapenden afgrond beneden ons gewaar. Een angstig gevoel van duizeligheid overviel mij; de leuning der trap krampachtig omklemmend ging ik verder met bonzend hart en ingehouden adem, want ik durfde noch stilstaan noch terugkeeren. Gaandeweg streed ik tegen de duizeling, die mij dreigde te overmeesteren, en tegen de vreeselijke gedachte, dat ik wellicht nooit het lieve vaderland weer zou zien, dat ik ook naar beneden zou vallen… “comme une mouche”. Mijn gezellin was geheel ontsteld; zij sprak mij aanhoudend moed in. Bleek, hijgend, meer dood dan levend, kwamen wij uiteindelijk behouden aan den voet van den toren aan.
“Goddank!” zei ik uit den grond van mijn hart, “ik bestijg mijn leven lang den Eiffeltoren niet weer,” …. en zou u, waarde lezeressen, zulks ontraden, in geval gij Parijs bezoekt en ooit duizelig zijt geweest.
November ’91   N.F.K.

Naschrift GS: In tegenstelling tot wat de auteur beweert, klopt het niet dat de arbeiders bij de bouw van de Eiffeltoren als vliegen naar beneden vielen (“comme des mouches”). Wikipedia meldt bijvoorbeeld: ‘In totaal werkten 250 staalarbeiders mee aan de bouw. Het was voor die tijd opmerkelijk dat geen enkele arbeider tijdens de bouw het leven liet (er verongelukte alleen een arbeider die buiten werktijd met zijn verloofde de toren beklom).’

De term Jakobsladder verwijst naar het Bijbelverhaal waarin Jakob onder de blote hemel gaat slapen en in zijn droom een ladder ziet die tot aan de hemel rijkt, waarop Gods engelen afdalen en opstijgen.

architectuur Eiffeltoren Parijs reisverslag wereldtentoonstelling