In De Hollandsche Lelie van 17 juli 1901: ‘De uitbarsting van den Kloet – door een abonnée en ooggetuige’.
‘Een aardig plaatsje is Pasoeroean, de hoofdplaats der residentie van dien naam; dus stelde ik er mij heel wat van voor er te gaan logeeren. Tante is altijd mijne lievelingstante geweest en bovendien…. twee aardige, vroolijke nichtjes van mijn leeftijd!
Eindelijk, eindelijk mocht ik gaan en aanvaardde ik met een hart vol blijdschap en verwachting die korte zeereis, want, niettegenstaande men tegenwoordig Pasoeroean ook met den trein kan bereiken, ging ik toch liever met een der booten van de Paketvaart. Het is ook niet alles, om in den Oostmoesson twee dagen lang in zoo’n bedompten stoffigen trein te zitten!
Na een verrukkelijk zeereisje van drie dagen, kwam ik gezond en wel te Pasoeroean aan en werd met een hartelijk welkom door Tante en de nichtjes ontvangen.
“Nu kind, blij je te zien, hoor,” zei Tante; “nu zullen wij eens pret maken, dat verzeker ik je! Pasoeroean is wel niet zoo groot en chic als Batavia, maar toch! binnenlandsch plezier is voor een tijdje ook wel aardig!”
Nu, daar was ik dan ook niet bang voor, maar ach! wat viel alles anders uit, dan ik verwachtte! Ja, toen ik nauwelijks twee dagen daar was, gebeurde het verschrikkelijke, had de ramp plaats, waarbij zoovele menschen omkwamen en anderen weer, wel gered werden, maar helaas! hun huis en goed verloren, ja, alles wat zij bezaten! –
Het was ons opgevallen, dat het overdag zoo donker was, zoo net, alsof er regen zou komen; een heel vreemd verschijnsel in den Oostmoesson. Af en toe hoorden wij ook donderslagen, maar heel, heel dof. Doch den tweeden dag werd de duisternis hoe langer hoe grooter, zóó zelfs, dat wij ‘s middags bij de rijsttafel de lampen moesten opsteken en jawel….
“Njonja! njonja, ada oedjan aboe, oedjan aboe! Semoea soeda poetih!”(mevrouw, mevrouw, er is een aschregen! Alles is wit) – riep Minyoe, de huisjongen op eens.
Wij sprongen natuurlijk allen verschrikt op en vlogen naar buiten den tuin in. Het schouwspel, dat wij aanschouwden, zal ik niet licht vergeten. Minyoe had maar al te zeer gelijk. Een dichte aschregen viel neer en maakte alles wit, de boomen, de daken, het gras, de planten. Het was net een winterlandschap, als alles bedekt is met een laag sneeuw. – Nooit zal ik dien treurigen, zwaarmoedigen blik van Tante vergeten, toen zij zei: “Er is zeker eene uitbarsting van een der bergen, kind, het loopt nooit goed af!”
Wij meisjes (welke onnadenkende wezens bestaan er?) vonden het voorval nog al leuk, hoogst interessant, maar o! eenige dagen later…
“Ja, zie je kind, met de uitbarsting van den Krakatau (je weet, toen was oom assistent-resident te Garoet) viel er ook een aschregen; als het nu ook m aar niet tot iets ergs komt!” –
En o! nu ik deze regelen schrijf, wat is er in dien tijd tusschen nu en toen veel gebeurd, veel naars en treurigs, aangrijpend treurigs!
Reeds den volgenden morgen hoorden wij, dat er inderdaad eene uitbarsting was en nog steeds voortduurde, eene uitbarsting van den Kloet, een berg op de grens van de residentiën Kedirie en Pasoeroean. –
Blitar, in het Kedirische, is een der plaatsen, die het meest de gevolgen van de uitbarsting hebben gevoeld, ook in Klingi, dicht bij Blitar waren ongeveer vijftig menschen omgekomen, waaronder vele Europeanen. In de afdeeling Blitar moest dit aantal nog grooter zijn. Reeds de twee eerste dagen werden tweehonderd lijken gevonden. Stelt u voor, tweehonderd lichamen verbrand, op de gruwelijkste wijze gepijnigd. Het schouwspel, dat dien dag, het was Donderdag, werd waargenomen, was in hooge maate angstwekkend. Geluiden als kanonschoten, gevolgd door een schrikbarend gerommel en vervolgens door een modder-, asch- en steenenregen, brachten een paniek teweeg onder de bevolking. Toen het ongeveer zes uur was en de zon moest opkomen, zag men een dichte aschwolk met een rossigen gloed overtogen.
Vol ontsteltenis, met ontzetting geslagen, wierpen de Inlanders zich op den grond, prevelden gebeden of riepen in wanhoop: “Allah! bintang boentoet, la i-lah, bintang boentoet!”(God, o God de staartster, de staartster!) –
Gij moet weten, dat wij een week of wat geleden hier een komeet zagen en nu is het een bijgeloof bij den Inlander, dat zoo’n komeet altijd de voorbode is van het een of ander onheil, meestal eene aardbeving. Zoo zag men vóór de uitbarsting van de Krakatau ook een staartster. – Vandaar hun angst en ontsteltenis. Allah zond immers altijd een “bintang boentoet” als zijne kinderen slecht waren geweest en gestraft moesten worden! En nu, ziedaar, nu kwam de straf; daar, achter die geheimzinnige zandbank, was daar Setan niet gezeten en wierp hij niet met gloeiende steenen en gloeiende modder om zich heen? Bracht hij geen verderf en rampspoed en armoede en ontbering? Zoo zij maar goed en braaf waren geweest, ja, dan zou Allah Setan wel verdreven hebben, maar nu! ….? “Allah, Allah, la i lah, la i la lah, amin! amin!” prevelden zij in wanhoop.
Verscheidene Europeanen begaven zich naar het station, waar, dank zij de flinkheid van den stationschef, een trein in gereedheid werd gebracht, die in anderhalf uur tijds, langzaam voortstoomende, de overzijde van de rivier de Brantas, bij Retjotangan, bereikt. Ook de Inlanders, langzamerhand gekalmeerd, zochten een goed heenkomen, hetzij naar het station om met den trein te vertrekken, hetzij naar een of ander hoog punt van Blitar. Honderden Inlanders waren o.a. verzameld bij het hoogste punt, waar een der hoofdagenten van de Koloniale bank woont. Ook bij vroegere uitbarstingen werd deze plek gespaard. – Zij waren met lichtjes en flambouwen gewapend,w at een fantastisch schouwspel gaf. Nu, in tegenstelling met een paar uur geleden, waren zij kalm en rustig en wachtten gelaten af, wat komen zou. Immers, zij hadden Allah ampoen verzocht? En Allah was goed en vergevensgezind! –
Gedurende die volslagen duisternis hield de aschregen steeds aan. Doodstil was de natuur, geen vogel sjilpte, geen hond blafte. Die stilte werkte beangstigend; men verdiepte zich in allerlei veronderstellingen. Zou het nog lang aanhouden? Bij Tante thuis was het ook allesbehalve rustig. Den volgenden dag vernamen wij meer bijzonderheden van eene familie, die gevlucht was van hunne onderneming nabij Klingi en bij Tante haar toevlucht zocht.
Gij kunt u hun smart voorstellen, den zenuwachtigen toestand waarin zij verkeerden; mijn pen is onmachtig dien te beschrijven. Arme schepsels, beroofd van huis en goed, maar ach! toch ook rijk, in vergelijking van degenen, die niet alleen aardsche schatten, maar ook hun eigen vleesch en bloed te betreuren hebben. En hoevelen zijn er niet….?
Batavia, 31 mei 1901 – Tandjong-Hatti.’
De Kloet (Kelud) is een vulkaan op Oost-Java.Op Wikipedia: “In de krater bevindt zich een kratermeer. De Kelud is berucht door de bij een uitbarsting gepaard gaande overstromingen van dit warme kratermeer, die verwoestende modderstromen (die een mix zijn van water en vulkanoclastisch materiaal) tot gevolg hebben.” Sinds 1500 zijn er zo’n 30 uitbarstingen geweest; de laatste in februari 2014. Hierbij vielen drie doden. Ruim 100.000 mensen werden geëvacueerd.
De plaats Pasoeroean zal liefhebbers van het werk van Louis Couperus bekend voorkomen. Hier schreef hij in 1900 zijn meesterwerk De stille kracht, toen hij met zijn vrouw logeerde bij zijn zus Trudy en haar man Gerard Valette, die daar zojuist was geplaatst als resident.