De onderwerpen die in De Hollandsche Lelie aan de orde komen, zijn zeer divers. In het nummer van 11 juni 1902 is een artikel opgenomen over de laatste jaren van Friedrich Nietzsche (1844-1900, hier geschreven als ‘Nietsche’). De auteur is ‘Snowa’.

“De dood van Friedrich Nietsche, den beroemden wijsgeer en dichter, kon geen verrassing voor ons zijn; immers reeds sedert tien jaren sukkelde hij en dus was men op de doodstijding voorbereid.

Deze wijsgeer en dichter heeft zich een menigte aanhangers verworven.

Nietzsche in 1882 (via Wikipedia)

Nietzsche in 1882 (via Wikipedia)

Toen hij in 1889 ziek werd, kwam mevrouw Förster-Nietsche, zijn zuster, van Zuid-Amerika naar Zuid-Italië om haar broeder te verplegen. Zij zocht een rustige plek op, waar de zieke zijn laatste levensdagen kalm kon slijten.

In 1897 verhuisde zij met haar broeder naar Weimar, waar zij een kleine villa betrokken, ‘Silberblick’ genaamd. Dit huisje, omringd door een kleinen tuin en omgeven door een hek, was het eigendom van mevrouw Metta von Salles, die het te hunner beschikking stelde.

Ten einde dit huis te bezichtigen en inlichtingen te bekomen omtrent de laatste levensdagen van Friedrich Nietsche, begaf ik mij, toen ik van een Rijntocht huiswaarts keerde, naar Weimar.

‘Silberblick’ ligt buiten de stad aan het einde der Luisenstrasze en is geheel met klimplanten en bloemen begroeid, terwijl in het voorportaal de oorkonde van Nietsche hangt. Binnen is alles tentoongesteld wat op zijn leven betrekking heeft.

Na kennis gemaakt te hebben met de zuster van wijlen Nietsche, vertelde mijn vriendelijke gastvrouw mij, dat hij zijn gedachten en werken in stevig gebonden boeken schreef, die hij steeds bij zich droeg. Zij vestigde vooral de aandacht op zijn werk ‘Also sprach Zarathustra’.
‘Om de tien dagen schreef mijn broeder zaliger een deel,’ vertelde mevrouw Förster; ‘hij werkte van ‘s morgens vroeg tot laat in den nacht en gebruikte dan om in slaap te komen een groote hoeveelheid chloralhydraat, hetgeen zijn toestand aanmerkelijk verergerd heeft.’
Op mijn vraag of dit middel hem door een dokter aangeraden was, antwoordde zij: ‘O neen, mijn broeder is zoo lang onder doktershanden geweest, dat hij de esculapen eindelijk niet meer vertrouwde en ten slotte zijn eigen arts werd.’

Toen gingen we in de volgende kamer, waar zich zijn archief bevindt. De wanden zijn er behangen met verschillende portretten en herinneringen uit zijn vroeger leven zooals o.a. een groep van den jongelingenbond: ‘Franconia’ in Bonn; aan den anderen wand hangt een sabel, gedachtenis aan den tijd, toen hij nog officier was; verder verscheidene portretten als van C. Stöving en een schilderij hemzelf voorstellende zittende in de warande van zijn huis in Naumburg. Op een étagère staat zijn bibliotheek, die hij op reis placht mee te nemen; deze bestaat hoofdzakelijk uit Duitsche bewerkingen van Daudet, Brunetière, voorts G. v. Hartmann enz. In den hoek staan twee glazen kasten, waarin zijn geschriften bewaard worden. Behalve de twaalf deelen, die reeds verschenen zijn, is er nog een groote voorraad,d ie langzamerhand ter perse kan gaan.

De gedichten zijn door mevrouw Förster-Nietsche zorgvuldig verzameld en eenigen tijd geleden uitgegeven onder den titel: ‘Gedichte und Sprüche’ (Leipzich, C.G. Naumann). Zij heeft dit gedaan om te bewijzen, dat haar broeder tegelijkertijd wijsgeer en dichter is geweest, hetgeen, zooals men weet, door vele letterkundigen bestreden is.
De driehonderd Aphorismen zijn door Nietsche zelf tot een werk vereenigd, genaamd: ‘Böse Weisheit’.
Ook heeft mevrouw Förster de eerste schets van ‘Omwertung’, die hij opgesteld had, voor uitgave bewerkt.
De sympathieke dame vertelde mij verder , dat haar nog heel wat werk te wachten stond, voordat zij den overigen nagelaten arbeid van Friedrich Nietsche op een wijze zijner waardig de wereld ingestuurd heeft.

Het gesprek ging toen over zijn levenswijze in den laatsten tijd. In de woning in Weimar gevoelde hij zich, dank zij den goeden zorgen van zijn zuster, zeer wel.

Nietzsche op het balkon van de villa, foto Hans Olde (via http://de.wikipedia.org/wiki/Nietzsche-Archiv)

De zieke Nietzsche op het balkon van de villa, foto Hans Olde (via http://de.wikipedia.org/wiki/Nietzsche-Archiv)

Gewoonlijk stond hij ‘s morgens tegen zeven uur op, waarna hij zijn ontbijt gebruikte; dan ging hij op de sofa liggen, waarop hij òf insluimerde, òf ‘s middags wakker bleef, dan las men hem de courant voor of eenige korte vertellingen en gedichten.

Het middagmaal bestond hoofdzakelijk uit plantaardig voedsel; vleesch werd slechts in zeer kleine hoeveelheden gebruikt.

Als het ‘s middags mooi weder was, zat Nietsche in een gemakkelijken stoel in den tuin, of hij maakte met zijn zuster en zijn onvermoeide verpleegster, Alvine, een wandeling.

Over het algemeen was de toestand van Nietsche in den laatsten tijd bevredigend; hij sprak veel en goed en moet zelfs eens tegen zijn zuster gezegd hebben: ‘Nu zijn we volkomen gelukkig, niet waar?’

Er waren echter ook dagen, dat hij niet spreken on en tengevolge eener verlamming in zijn linkerzijde pijnlijk steunde. Als men hem dan vroeg of hij pijn had, ontkende hij dit steeds. Zijn geliefkoosd plaatsje was aan het venster, vanwaar hij onafgebroken tuurde naar een verlaten molen zonder wieken en een alleenstaand huis. Dit eentonig uitzicht ontlokte den wijsgeer van tijd tot tijd karakteristieke gezegden.

Nu heeft een beroerte een einde gemaakt aan het leven van Friedrich Nietsche; zijn aardsche overblijfselen zijn naar zijn geboorteplaats Röcken overgebracht.”

beroemdheden gezondheid literatuur Nietzsche