In De Hollandsche Lelie van 29 september 1897 vinden we een ingezonden stuk van ‘Een Haagsche Abonnée’. Zij attendeert de lezeressen op het leesmuseum voor vrouwen in haar woonplaats, dat enkele jaren daarvoor is opgericht. 

“Wat zal ik lezen?”
Dit is de uitroep van het jongemeisje, als de schooldeuren zich voorgoed achter haar gesloten hebben en zij voor hare verdere ontwikkeling nu voortaan zelve heeft te zorgen. De school heeft haar geleerd belang te stellen in vele dingen, heeft haar eenig denkbeeld gegeven van wetenschap, van kunst, van literatuur, maar dit alles is nog maar weinig en dit weinige heeft haar begeerig gemaakt naar meer.
Waarmee zal zij beginnen, wat zal zij lezen?
“Wat zal ik lezen?”
Dat blijft de vraag van de vrouw, die, wat ouder geworden, terwijl meer ervaring en degelijker kennis haar blik hebben verruimd, hare belangstelling grooter voelt worden in alles, wat er om haar heen geschiedt. Zij zou van alles willen weten, alles willen begrijpen, en er is zooveel, zoo ontzaglijk veel. Wat zal zij lezen?
“En waar vinden wij onze lectuur?”
Dat is de tweede vraag. Een leesbibliotheek geeft ons veel, maar aan den enen kant te veel en aan den anderen kant te weinig; op romantisch gebied overvloed, waar wij met eenige uitgezochte werken voldaan zouden zijn, en over al het andere dat ons interesseert niets.
En ons leesgezelschap biedt ons dikwijls iets goeds, maar uit den aard der zaak in beperkte hoeveelheid, en het leert ons verlangen naar meer.
Waar vinden wij dus onze lectuur?
In twee steden van ons land, te Amsterdam en te ‘s-Gravenhage, is men aan de behoefte door vele vrouwen gevoeld en in deze vragen geuit, te gemoet gekomen door de oprichting van een leesmuseum voor vrouwen. Het eerstgenoemde, het oudste (het bestaat reeds verscheidene jaren en heeft aan het Haagsche tot voorbeeld gestrekt) ken ik slechts weinig; van het laatste wil ik mijne mede-abonnées iets vertellen, want ook de Holl. Lelies zullen zich zeker dikwijls verlegen de bovengemelde vragen hebben gedaan en misschien wijst mijne beschrijving van het leesmuseum haar den weg om daarop een antwoord te vinden.
Stelt u voor in het centrum der stad (het Noordeinde) boven een winkel twee eenvoudige kamers; een groote tafel in het midden, bedekt met tijdschriften en een aantal boeken, de allernieuwste; aan den muur een rek, eveneens met tijdschriften gevuld, en verder groote kasten, waarin de bruingekafte boeken naast elkander staan gerijd; het overige ameublement is hoogst eenvoudig (de inrichting bestaat eerst 3 jaar en is dus nog niet rijk) maar geeft een indruk van gezellige huiselijkheid.
Hier vinden nu de ongeveer 170 leden lectuur op elk gebied; de nieuwste literaire werken zijn er voorhanden en ook, al is de bibliotheek nog niet heel groot, veel klassieke van ouderen datum. Populair-wetenschappelijke boeken en geschriften, die de vragen van den dag betreffen, ontbreken er niet. En, daar alles is uitgezocht door beschaafde vrouwen voor beschaafde vrouwen, vinden allen, hoe verschillend van smaak en richting ook, er steeds veel wat hare belangstelling waard is, en mist men er waardelooze werken, die in hun grooten overvloed zoo menige leesbibliotheek ontsieren.
De leden kunnen lezen in het lokaal, dat den geheelen dag geopend is; eene heerlijke gelegenheid om “eens even iets in te zien,” een tijdschrift, dat men heeft gemist, een artikeltje, waarvan men heeft gehoord, een plaatwerk dat men wil bewonderen; ook kan men er rustig een boek lezen, zoo’n gloednieuw boek, dat juist zoo uitlokkend op de tafel ligt. Ook kan men de boeken mee naar huis nemen, telkens een nieuwen voorraad als welkome gasten in de huiskamer.
De contributie is klein, slechts f 5,- per jaar; weinig zeker in verhouding tot het genot, dat de inrichting biedt.
Ik denk dat vele Haagsche Lelies het bestaan van het leesmuseum nog niet kennen en voor haar is het dus in de eerste plaats, dat ik dit stukje schrijf; maar het moge ook gelden als eene opwekking voor haar, die in andere plaatsen wonen.
Even zeker als het is, dat velen vaak om en met lectuur verlegen zijn, even zeker is het ook, dat het oprichten van soortgelijke inrichtingen eene groote voldoening zal geven. Daartoe is geen groot kapitaal noodig, ook geene buitengewone kennis. Slechts eenige ontwikkelde vrouwen die flink iets durven aanpakken en die om zich verzamelen een aantal anderen, bereid om toe te reden tot de vereeniging – en de grond is gelegd; op kleine schaal begonnen, kan zij zich allengs uitbreiden.
Mogen in dit opzicht het Amsterdamsche en Haagsche leesmuseum voor vrouwen aan vele andere ten voorbeeld zijn.


Afbeelding via Dames in Data: Het Haags Damesleesmuseum – 1894 – MdNL | de maatschappij der Nederlandse letterkunde
Het Haagse Damesleesmuseum bestaat nog steeds en is inmiddels gevestigd aan het Nassauplein. Zie voor meer informatie de website. Het Leesmuseum voor Vrouwen te Amsterdam werd al in 1877 opgericht en is in 1966 weer opgeheven. En ter aanvulling: ook op de Gansstraat in Utrecht bevindt zich een Vrouwenbibliotheek, ‘met literatuur door en over vrouwen, voor iedereen’. Op de website vinden we naast de catalogus en informatie over activiteiten ook een uitgebreid recensie-overzicht.

bibliotheek literatuur