Sinds 1956 heeft het ‘it Frysk’ in de provincie Friesland een officiële status die gelijk is aan die van het Nederlands. Daarmee ging een door velen lang gekoesterde wens in vervulling. In 1995 volgde het wettelijk recht om het Fries in vergaderingen van gemeenteraden en Provinciale Staten te gebruiken; sinds 1997 geldt hetzelfde voor de rechtbank.
In 1890 was dit allemaal nog niet aan de orde en moest er nog volop worden gestreden voor de erkenning van de Friese taal. Eén van de voorvechters was Foeke Tjalma (1869-1943), van 1901 tot aan zijn pensioen in 1933 werkzaam voor de Nieuwe Rotterdamse Courant. Hij schreef boekrecensies en was behalve landbouwspecialist ook nog topsporter. Hij deed mee aan de allereerste Elfstedentocht in 1909, stapte in Bolsward even van het ijs, schreef een verslag dat hij doorbelde aan de krant en reed toen weer verder. Behalve schaatsen beoefende hij ook kaatsen, turnen, zeilen en wielrennen.
In De Hollandsche Lelie van 19 november 1890 werd een ingezonden brief van hem gepubliceerd, getiteld ‘De Friesche Taal’.

De Friesche Taal

Mar ik scil stride,
Sa lang ik stride kin,
For Fryslân’s tael
En frije Fryske sin.
(Waling Dykstra)

In een der laatste nummers van de “Hollandsche Lelie”, een in mijn oogen ongemeen goed geredigeerd tijdschrift, las ik in een correspondentie, handelende over het woord stiefmoeder (in ‘t Friesch is dit: stjinmoer) aan Chrysanthemum ook deze woorden: “In sommige dialecten, o.a. Friesch” enz.
Mijn moedertaal werd dus, al was het slechts in een waarschijnlijk vluchtig geschreven correspondentie, een dialect genoemd!
Kunt u, Nederlandsche Lelietjes, zich niet levendig de verontwaardiging onzer voorouders voorstellen, toen in het begin dezer eeuw het Nederlands, slechts oogluikend toegestaan, een rampzalig, onbruikbaar visschersdialect werd genoemd?
Zoo heeft ook een rechtgeaard, niet te verwarren met chauvinistisch, Fries ongaarne, dat buiten zijn provincie nog langer de meening blijft bestaan, dat het Friesch slechts een dialect is, terwijl in Friesland zelf de taal der vaderen meer en meer wordt beoefend en de Friesche letterkunde sterk in bloei toeneemt. (Er bestaan thans drie Friesche tijdschriften: “Forjit mij net!” uitgegeven door het Selskip for Fryske tael en skriftenkennisse, “For Hûs en Hiem”, redacteur Mr. P.J. Troelstra, en “Sljucht en Rjucht”, waarvan de redactie aan den Frieschen volksdichter bij uitnemendheid, Waling Dykstra, is opgedragen. Wist u dit, lezeressen?)
De volgende aanhaling is uit een geschrift van den bekenden taalgeleerde Dr. J. Winkler:
“Niettemin de Friesche taal is in Holland, in de overige gewesten van Nederland, bijna volkomen onbekend. Wie acht er buiten Friesland het wederrechtelijk en smadelijk zoogenoemde Boerenfriesch zijne aandacht waard? Ach! Zelfs de Nederlandsche taalgeleerden ternauwernood! Is dat recht? Of ook maar billijk? Toch is de Friesche sprake eene rijke en schoone taal, rijker in woorden en woordvormen, welluidender en zoetvloeiender, dan de Nederlandsche schrijftaal, dan de Hollandsche spreektaal is. De Friesche taal leeft nog in zulke oude, zuivere en volkomene vormen, als geene enkele der hedendaagsche Germaansche talen meer kan aanwijzen, of ‘t moest het Oud-Yslandsch zijn.”
Lelietjes, die van taalstudie in ‘t algemeen of die van vergelijkende taalstudie houden, zou ik willen raden ook de in ‘t vorig jaar verschenen Friesche spraakkunst van Mr. Ph. Van Blom, lid van den Raad van State, te bestudeeren. Haar moeite zal ruimschoots worden beloond; een deel van ‘t loon zal zijn verrijking van taalkennis in ‘t algemeen, een ander deel te kunnen genieten van de schoone Friesche letterkunde. In een beoordeling van de letterkundige gewrochten van Gysbert Japix, een Friesch dichter uit de 17e eeuw, las ik dezer dagen nog het volgende: “Waarlijk, voor iemand, die gevoel voor ware poëzie heeft, is het der moeite waard het Friesch te leeren lezen en verstaan, al was het alleen om de schoonheid van Gysbert’s verzen te kunnen genieten”, terwijl mij een begaafde Hollandsche dame bekend is, die het zich een geluk rekent zooveel van ‘t Friesch te kennen, dat zij “de Rimen en Teltsjes”, met hunne eigenaardige oorspronkelijkheid en bevallige losheid van stijl, van de gebroeders Dr. J. en Dr. E. Halbertsma kan lezen.
Rijk is een volk, dat een moedertaal bezit met een schoone letterkude; wij Friezen zijn rijker dan iemand ander: wij bezitten twee moedertalen. En evenals bij een edele vrouw het woord stiefmoeder geen zin heeft, zoo ook noemen wij de schoone, edele vrouwe, de Nederlandsche taal, niet onze stiefmoeder-, maar tweede moedertaal.
FOEKE TJALMA

-Meer informatie over de Friese taal via Wikipedia (Nederlands of Frysk)
-Wie zich verder wil verdiepen in het Fries kan onder meer terecht op de site van de Afûk. 
-Artikel over de sportende journalist Foeke Tjalma op de site van NRC

Elfstedentocht Pieter Jelles Troelstra taal