[Hoofdartikel in De Hollandsche Lelie van 4 juni 1902]
In onzen tijd van veelschrijverij is ook het veel lezen een algemeene gewoonte geworden, die zich in alle rangen verbreidt. Het geschreven woord is een macht, die invloed uitoefent op ieder gebied, en ook beteekenisvol in het private leven ingrijpt. Radeloos staat ook de ijverige lezer tegenover den vloed van nieuwe en nieuwste lectuur, waaruit hij het meest lezenswaardige lezen wil, maar dikwijls genoeg legt hij een boek teleurgesteld terzijde.
De bekwame lezer zoekt niet alleen naar dat in zijne lectuur, wat zijne sympathie heeft, zij moet hem ook den spiegel van de tijdstroomingen geven. De lectuur wordt voor den volwassen m ensch, zoo niet altijd een rein genot, toch schenkt zij de kennis van het leven, al beschrijft zij ook zelfs maar een interessant feit, waardoor boeken aantrekkelijk worden en goed verkocht worden, die op het effekt geschreven zijn.
Een in China zeer geacht wijsgeer leert in zijne verhandeling Dschi-Dschi (Hoe men tot kennis komt): “Als iemand lezen wil, moet hij vooraf zijn geest en zijn gemoed in eene bedaarde stemming brengen, en dan eerst het boek opslaan. Wacht u den zin op het papier te zoeken; keer tot u zelven in en onderzoek zorgvuldig. De regel bij het lezen bestaat daarin, dat men trapsgewijze vordert, en alles goed overdenkt. Versta elk woord duidelijk; doorgrond de beteekenis van elken volzin. Ga niet tot den volgenden over als gij den voorafgaanden niet recht begrepen hebt. Maak de gedachten van den schrijver tot de uwe. Zit, terwijl gij leest, ion een betamelijke, waardige houding, alsof gij tegenover een levend wezen waart gezeten. Lees nooit met overhaasting, of los er overheen loopend; dan kan het onderwerp onmogelijk langzaam maar zeker in uw geest dringen. Wie bij het lezen als is ‘t maar eene passage mist, leest zonder er waar nut van te hebben. Lees minder en denk meer over het gelezene na dan zal het onmerkbaar in uw geest wortel schieten.”
De beschaafden van alle volken hebben gestreefd naar de vrijheid van drukpers en een onschatbaar bezit is het recht der vrije gedachtenuiting geworden. Nog op één gebied is wat censuur gewenscht, namelijk op het gebied der jeugd, en vooral op het gebied van “jonge meisjesboeken”. Onder dezen naam zijn in de laatste tientallen jaren een menigte boeken uitgegeven en verheugen de uitgevers door een uitgebreide lezeressenkring.
Een goed boek is altijd welkom. Maar dikwijls zijn er in meisjesboeken armzalige heldinnen; zij zijn altijd mooi, altijd aanvallig, verknoeien haar tijd op de oppervlakkigste wijze, zijn desniettegenstaande de bedorven lievelingen van hare omgeving, tot zij een gelukkig huwelijk denken te sluiten en haar bloemenleven zoo voort te zetten.
Van den ernst des levens weten deze boekenheldinnen niets af, en wanneer eindelijk een schaduw op haar levenspad komt, zoo dient alleen maar als middel, om den zonneschijn nog stralender te maken.
De omstandigheden der beschreven families zijn altijd de meest aangename; men woont in het beste kwartier van een groote stad, in een villa of op een dorp in een slot; men kleedt zich steeds rijk of uitgezocht, en de middelen daartoe zijn altijd voorhanden. Daar is van ontbering geen sprake, alles wat het karakter staalt en vormt, ontbreekt in haar leven.
Ziet men nu jonge meisjes met schitterende oogen en gloeiende wangen zulke boeken verslinden, dan denkt men al spoedig dat deze belangstelling aan een betere zaak gewijd mocht zijn. Zij vergeten alles om zich heen, bij deze lectuur, die geen aansporing tot ernstigen arbeid bevatten, maar weerzin wekken tegen wat de fantasie beleedigt en die geen waar af beeldsel geven van het leven.
Deze ongunstige werking is nog meer te betreuren, wanneer evengoed een boek gelezen kon worden dat rein genot en innerlijken wasdom kweekte. Er sluimert in vele jonge harten een oceaan van geestdrift voor al wat groot en edel, waar en goed is, een enthousiasme dat aangemoedigd moet worden door auteurs, die voor jonge meisjes schrijven.
Meisjes hebben hooge idealen, en geven zich moeite om die na te streven. Daarom genoot men nog van de verhalen over de geestelijke helden der menschheid en deze idealen werkten menigmaal beslissend op het geheele leven. Maar in de generatie van onze dagen schijnt veel van die geestdrift verloren te zijn geraakt. Gewis draagt de lectuur aan deze levensopvatting veel schuld, maar het lezen van goede boeken kan de materialistische tijdstroomingen een tegengif bieden en nog heden kan in een jong gemoed een overvloed van prikkels ten goede rijzen uit de lectuur van een goed boek geboren.
Goede boeken voor jonge meisjes! er zijn er genoeg, die wij haar in handen kunnen geven. De wijde, wijde wereld en De gouden ladder van E. Wetherell, Alleen op de wereld van Hector Malot, De kleine Johannes van Fred. Van Eeden, alle werken van Miss Mulock, Een dochter Heths, van William Black, enz., boeken die het leven beschrijven zooals het is, en die aantoonen dat niet het materieele genot levensgeluk schenkt, dat de ziel boven het alledagsleven verheft. De idealistische richting in de jeugd te kweeken, moet een hoofdeisch zijn in de lectuur, nu materialistische en naturalistische lectuur aan de orde van den dag is. Het echte idealisme kan slechts door echte idealisten getuigd worden, zooals wij in onze voornaamste auteurs bezitten. Deze werken behoeven niet juist voor meisjes geschreven te zijn; want de jonge meisjes zullen toch eenmaal volwassen vrouwen zijn, die op eigen beenen staan en den levensweg wel vinden. Zoo moet men haar den blik verhelderen voor het leven, dat zij ook zelf te leven heeft en niet met overgroote angst verbergen wat het omvat.
Johanna van Woude