Ter gelegenheid van de 200ste geboortedag van Multatuli hield hoogleraar pleidooi voor een ‘deltaplan’ tegen de ontlezing. Net als veel anderen maakt zij zich zorgen om de teruggang in de leesprestaties en een aanhoudend gebrek aan leesmotivatie onder Nederlandse jongeren. Dat de zorg over het lezen van alle tijden is, bewijst het hoofdartikel van De Hollandsche Lelie van 16 november 1904 door J.F. Ternooij Apèl, getiteld ‘Een praatje over lezen’.
(Multatuli-leerstoel) op 2 maart jl. eenGelijk ‘s menschen lichaam lucht, licht, voedsel behoeft om te kunnen leven en gezond te blijven, alzoo hebben zijn geest en gemoed ook voortdurend versterkende spijs noodig. Wordt hun deze onthouden of geeft men geen goede, dan verdort en verarmt de geest, gelijk het gemoed versteent, als men het niet telkens schenkt bevrediging van zijn rechtmatige eischen. Geen wonder dan ook, dat er zijn ledige hoofden en ledige harten, die de ledige levens veroorzaken.
Er zijn bronnen te over, aan welke de mensch zich laven kan.
Men denke b.v. aan de grondige bestudeering van een belangrijk onderwerp, aan het bezoeken van musea en tentoonstellingen, aan het bijwonen van concerten en tooneeluitvoeringen, aan ‘lezingen’, voordrachten, aan een wandeling in een heerlijke omgeving als zee en bosch tot onsspreken, aan een degelijk gesprek, dat doet denken, luisteren en leidt tot gedachtenwisseling.
Laat ons nu een oogenblik stilstaan bij éene dier bronnen van ontwikkeling en vorming en welke voor allen, rijk en arm, klein en groot, mildelijk vloeien. Ik bedoel: lezen, éene der heerlijkste en vruchtbaarste genietingen voor den geest en waarvan het gemoed de schoonste vruchten plukken kan.
Er zijn menschen die niet van lezen houden.
Misschien zijn ze te bewegelijk van aard om kalm te zitten en hun gedachten voor afleiding te vrijwaren. Wellicht zien zij op tegen eenige inspanning. Het kan ook wezen dat zij te veel opgaan in hun zaken, in hun huiselijke bezigheden, in hun studiën. De dingen leggen misschien al te veel beslag op hen. Ook leerden velen nooit goed lezen. ‘t Is droevig en we hebben deernis met hen.
Verrade hun niet-lezen nooit onverschilligheid, gemis aan belangstelling en aan weetgierigheid, aan huiselijken zin, nooit gemis aan de behoefte om eens alléén te zijn.
Een goed werk doen zíj, die bij dezen den leeslust trachten op te wekken en aan te kweeken! Zij arbeiden aan het vormen van menschen.
Er zijn – ten anderen – menschen die te veel lezen.
Arme boekenverslinders! Overlading werkt in elk opzicht schadelijk. Een bedorven maag… een verwarde geest! Beide wreken
zich. Het gelezene wordt niet overdacht, verwerkt; het kan niet ‘bezinken.’ De geest wordt een chaos. De indrukken verdringen elkaar. Te veel lezen verwoest lichaam en ziel en werpt niets blijvends af. Men bedenke dit in een tijd van veel-schrijverij.
‘t Is een valsche eerzucht te willen zeggen ‘dat alles heb ‘k gelezen.’ Eén voortreffelijk boek lezen en herlezen heeft méér waarde dan het eene boek na het andere, het eene feuilleton na het andere, verslinden.
Andermaal: een goed werk doen zij, die pogen de veellezers in hun hartstocht zich te leeren matigen. Ook hier geldt de eisch der zelfbeheersching.
Waarom zullen wij lezen?
Om den ledigen tijd te dooden? Goed! ‘Ledigheid is des duivels oorkussen’. Ter ontspanning? Best! Inspanning worde door ontspanning gevolgd. Bovendien: hoeveel goede boeken zouden anders niet opengesneden worden. En wie altijd werkt – in den winkel, op het kantoor, in de fabriek, op de studeerkamer, in huis of elders, met de handen of met het hoofd – neme bijwijlen het boek ter hand dat den geest verfrischt, den blik verruimt en in anderen dampkring doet ademen. Doch bovenal worde een boek gelezen om de kennis te verrijken en aan het gemoed voedsel te schenken. Uitbreiding van den gezichteinder, verscherping van het oordeel, verfijning van den
smaak, verruiming van den blik behoeven wij allen. Doch daarnevens hebben wij noodig: verheffende, zielelouterende, gemoedverwarmende indrukken. Aan de vorming van het karakter, de versterking van den wil, de verheffing des gevoels moet immer gearbeid worden. Wie dit alles aan geschriften mede dank weet, eert zijn geestelijke weldoeners, zijn mannen van wetenschap, van denken en zoeken, zijn
dichters en schrijvers, bekenden zoowel als onbekenden. Naarmate een mensch hooger staat – verstandelijk en zedelijk naar dezelfde mate zal hij altoos kieskeuriger worden in de keuze zijner lectuur.
Wat is een goed boek?
Zulk een dat het denken aan het werk zet, onze kennis van het wetenswaardige vermeerdert, zoodat weetgierigheid wordt bevredigd, zulk een dat opwekt den lust tot meer kennen, begrijpen, verklaren en dat nieuwe vragen en nieuwe raadselen stelt en ons voorlegt ter beantwoording en oplossing.
Zulk een dat het hart verwarmt, reinigt, verheft; dat schoone gedachten wekt, idealen schept, edele indrukken achterlaat, opbouwenden invloed uitoefent, met geestdrift vervult, verontwaardiging doet geboren worden, snaren doet trillen in de ziel, dat de verbeelding leidt op goede banen. Goed is een boek niet dat onreine driften en hartstochten voedt, te veel vertrouwd maakt met zonden, den mensch bij
voorkeur doet waden door modder en slijk, hem bij voorkeur teekent als een willoos en machteloos wezen, hem alleen doet kennen van zijn dierlijke zijde, alsof niet in elk schepsel ook iets hoogers en edelers aanwezig is, dat wel voor een poos verduisterd maar niet vernietigd kan worden.
Groot zij des schrijvers gevoel van verantwoordelijkheid!
Geen zielenmoordenden, maar levenwekkenden invloed moet hij uitoefenen. Hij vergete niet dat indrukken kunnen nawerken het gansche leven door, dat zijn woorden een groote kracht kunnen wezen, werkend als een zuurdeeg dat het geheele meel doortrekt. Hij toone eerbied te bezitten voor zich zelf, voor zijn lezers en lezeressen en speculeere nimmer – uit geldzucht, uit d’ellendige ijdelheid om door de massa
gelezen te worden – op den wansmaak van een in zijn smaak bedorven en van een zedelijk onontwikkeld publiek dat steeds naar sterker prikkels vraagt. Hij doe den mensch niet dalen. Het boek zij onze huisvriend en dat kan het alleen wezen wanneer het werkt opbouwend, niet druppel voor druppel zielvergiftigend. Een vonnis over die lectuur welke wij anderen niet durven aanbieden, over welker inhoud, inkleeding
en taal wij ons schamen zouden te spreken.
Hoe moeten wij lezen?
Met hoofd en hart beide. Wij moeten het zóo doen dat we ons verplaatsen in ‘s schrijvers gedachtenwereld en doorleven zooveel mogelijk wat hem vervuld moet hebben, toen hij zijn denkbeelden aan het papier toevertrouwde. Weinigen kunnen goed lezen. Wie een mooi boek leest, herleest en nog eens leest, zal ondervinden dat hij telkens nieuwe schoonheden, treffende gedachten ontdekt, welke hem te voren
ontgaan waren.
Ach.. er wordt zoo slecht gelezen en verkeerd verstaan en menigeen laat een schrijver en dichter – evenals een spreker – zeggen, wat men zou wenschen dat gezegd was. Is goed hooren en juist weergeven een groote kunst, dit geldt niet minder van lezen. Een vereeniging ‘Leeskunst’ is geen overbodige weelde. ‘Leesavondjes’ – onder degelijke leiding – kunnen een weldaad wezen en grooten zegen wrochten.
Samenlezen, voorlezen, het gelezene met elkaar bespreken, dàt leert lezen en in zich opnemen. Iemand zei eens, ‘menschen die wezenlijk lezen kunnen, zijn met een kaarsje te zoeken.’ (dr. Ritter) ‘t Is maar goed dat velen niet weten hoe slecht hun pennevruchten gelezen worden.
Gelukkig de kinderen wier ouders bij de lectuur hun gidsen mogen wezen! Gelukkig de leerlingen wier onderwijzerstrachten den smaak te vormen en den zin voorschoone lectuur op te wekken en te versterken. Uit ervaring – en deze is zeker veler ondervinding – zou ‘k allen, die vruchtbaar lezen willen, dezen raad wenschen te geven: teekent van alles wat ge leest den inhoud op en tevens de gedachten welke u
troffen en die verdienen in het geheugen en in het hart te worden opgenomen. Wie nu en dan zich verdiept in zijn aanteekeningen, dien werd de schrijver een zaaier die uitging om te zaaien.
Het is een geluk dat er school-, nuts- en andere bibliotheken en ook leesgezelschappen bestaan, welker doel is menschen bij hun behoefte aan lectuur te helpen. Maar zij, die in deze leiders zijn, moeten diep gevoelen hun aansprakelijkheid.
Men stelle zich zelf bij de keuze hooge eischen.
Wie een catalogus samenstelt, aanvaardt een verantwoordelijken arbeid. Wij snakken naar schrijvers die beseffen hun dure verplichting, hun grootsche roeping.
Heil hen die door hun ‘woordkunst’ zegen brengen!