Binnenkort start de Fixdit-leesclub: een serie van vier online bijeenkomsten waarin klassieke boeken van vrouwelijke auteurs worden besproken. Tijdens de eerste bijeenkomst staat Een revolverschot van de Vlaamse schrijfster Virginie Loveling (1836-1923) centraal. Komende week verschijnt ter gelegenheid hiervan een door Annelies Verbeke gemoderniseerde uitgave van het boek bij Uitgeverij De Geus, als Salamanderpocket.
Virginie Loveling leverde regelmatig bijdragen aan De Hollandsche Lelie. Haar roman Een revolverschot verscheen in 1911; in De Hollandsche Lelie van 10 april 1912 vinden wij een lovende bespreking van het boek, door hoofdredactrice Anna de Savornin Lohman.

Portret van Virginie Loveling

Virginie Loveling

Een revolverschot door Virginie Loveling.
(uitgever H. Honig, Utrecht)
Alweer een titel, die een verkeerden indruk geeft! Je denkt hierbij aan iets gruwelijks, iets Jan-Feith-sensatie-achtigs, of genre-Sherlock Holmes. En integendeel, als je ‘t leest is het zoo’n fijn-gevoelde, merkwaardig-ware, meesterlijke ziel-studie van twee eenzame vrouwenlevens! Een juweeltje is het van fijn de vrouwenziel weten te ontleden! Voeg daar dan nog bij het opzettelijk of oppervlakkig onware van critieken en resencies, van slechts ‘n paar regels dikwijls, die aan ‘n inhoud ‘n geheel verdraaide beteekenis kunnen geven! Principieel lees ik ze nooit, juist om die reden! Maar, heel toevallig, viel mijn oog dezer dagen, – ik weet niet eens meer wáár – op een aankondiging-bespreking van het zoo even uitgekomen, ook mij ter beoordeeling toegezonden boek van Virginie Loveling: Een revolverschot. Daar stond ongeveer: ‘Een griezelig verhaal, waarin een paar dooden voorkomen, en een moord, en een zottin op het eind.’ Uit was de ‘recensie’! Als je die nu in verband brengt met den inderdaad griezeligheid belovenden titel: Een revolverschot, dan ben je, als je niet, zooals ik, vooraf op je hoede bent voor ‘t onware van critieken, lichtelijk geneigd zoo’n boek ongelezen terzijde te leggen als vallende onder de rubriek prullectuur!
Dit zou echter heel onverdiend zijn!
Voor Virginie Loveling heb ik al de achting die eene, haar naam als schrijfster van lieflijke en tevens zeer levensware Vlaamsche vertellingen ten volle verdiend hebbende kunstenares als zoodanig afdwingt. Met haar Virginie-naam paart zich in mijn herinnering onverandelijk die van hare gestorven zuster Rosalie, de dichteres van zoo menig innig-teer-gevoelig, eenvoudig gedichtje, zooals onze hedendaagsche poëzie ze slechts weinig meer biedt, nu ‘woordkunst’ moet vergoeden de armoede aan gevoel en aan innerlijk leven, waaraan zoovele dezer kunstemakers met ijdele woorden mank gaan. In een tijd waarin ik, als backfischje, nog niet vermoedde, dat ik-zelve ooit naar de pen zou grijpen, laat staan mij ‘gedrukt’ zou zien, behoorde Virginie Loveling voor mij reeds tot die auteurs, naar wier zoetvloeiende vertellingen uit het eenvoudig-bekoorlijk Vlaanderen ik steeds greep, met die onverholen sympathie, die een mooi-geschreven, wezenlijk realistisch in elkaar gezet verhaal mij van jongs-af heeft afgedwongen. Want, dàt is het waardoor Virginie Loveling zich kenmerkt als een boven ‘t middelmaat uitstekende auteur, haar eerlijke blik op levenswaarheid, waardoor zij een kijk heeft op toestanden, zooals zij zijn, op hartstochten, zooals zij worden doorleefd, zonder zich te laten verleiden tot zoetlievige leuterpraatjes, over schijnheilig-onnatuurlijk-geschilderde boeken-menschen.
En toch heeft haar realisme niets van dat meedoogenloos-wreede en bitter-ontgoochelende van den tegenwoordigen tijd! Dat ligt m.i. voor een groot deel aan de omgeving waarin hare vertellingen spelen; evenals Stijn Streuvels beweegt Viriginie Loveling zich graag onder de bewoners van het boeren-Vlaanderen, die, in hun goed en hun kwaad, niets gemeen hebben met de verfijnde gecompliceerde leugenwereld, waarin de groote-stad bewoners zich verwringen. Zeker, de mensch blijft overal dezelfde, en de menschen van Viriginie Loveling, zoomin als die van Stijn Streuvels, worden ons niet voorgesteld als brave-Hendrikken! Integendeel! Maar de hartstochten uiten zich bij hen eerlijker, onbevangener; het kwaad wordt door hen nog erkend als kwaad, en het goede nog begrepen als goed. Daarin zit ‘m ‘t aantrekkelijke van deze Vlaamsche verhalen en toestanden, met hun waas b.v. ook van Roomsch sleurgeloof, waarvan de auteurs volstrekt niet trachten ons wijs te maken dat het iets méér is dan sleur, maar dat toch ook weer niets gemeen heeft met den leugen van en de opzettelijke pralerij met (uit eigenbelangzuchtige redenen) een zoogenaamd ‘geloof’, waarin huichelachtige wereldlingen hun kracht zoeken, om aan een vet baantje te komen. De menschen, die je tegenkomt in de boeken van Stijn Streuvels, van Teirlinck, van Viriginie Loveling, van vele andere Vlaamsche auteurs ook, zijn menschen van een veel krachtiger, oorspronkelijker gehalte, dan die wij in zoovele Hollandsche boeken ontmoeten, zonder levensfut en zonder levenslust, niet hatend en niet beminnend, al maar voortzeulend hun kleurlooze bestaantjes met geniepige kleine zondetjes opgevuld, waarvoor zij niet durven uitkomen.
In Een Revolverschot -, dat eerder mocht heeten Liefde en Haat, of iets dergelijks – geeft de gerijpte kenster van vrouwenharten een heel diepen inkijk in het stille lijden, het naar den man hunkeren, – mag men wel zeggen, – van twee voor ‘t uiterlijk heel kalm-rustig haar dagelijksche plichten vervullende vrouwen – een levensbeeld uit vele werkelijkheidstoestanden, al loopt het niet altijd zoo tragisch af als hier!
Marie en Georgine Santander zijn twee notaris dochters in een Vlaamsch dorp, in welvarende omstandigheden achtergebleven, samen besturend het ruime vaderlijke erfdeel, en verkeerend met iedereen in het dorp op de gemoedelijke Vlaamsche, half heerachtige half-boersche wijze. Met zeer fijne trekjes heeft de schrijfster hare onderlinge verhouding tot elkaar uitgebeeld vóór ‘de’ man komt in haar beìder leven. Marie is de veel oudere, ruim-dertigjarige, die eerst bitter jaloersch was op het ‘nakomertje,’ dan optrad met het ingeboren vrouw-instinct als haar moedertje-zusje, haar hartstochtelijke liefde betoonend, om vervolgens, als Georgine, volwassen geworden, veel mooier opgroeit dan zij-zelve, opnieuw een tijd te doorleven van jaloezie en vrouwelijken naijver, totdat zij zich, als de jaren haar kansen op een paar dorpspartijen voorgoed deden overgaan, in haar lot schikt, spreekt voortaan steeds van zichzelve als van ‘iemand van mijn jaren’, in vergelijking met de eerst twintigjarige Georgine, het daardoor als het ware zelve accentueerend, dat zij zich niet meer met deze op één lijn stelt, maar integendeel in de vrouwelijke meerderheid der met schoonheid rijker dan zij bedeelde berust, waar deze de jeugd op haar vóór heeft óók nog! – Maar, nu komt de man in haar leven, de huisvriend van lange jaren, die, waar z’n ziekelijke vrouw nooit uitgaat, gewoon is steeds alleen op de dorpsfeesten te verschijnen, en er de ziel der gezelligheid te wezen, te verkeeren heel intiem ook met de meisjes Santander, als zijnde de ongevaarlijke getrouwde-man, vriend van hun vader reeds, al was hij veel jonger dan deze. Zijn vrouw sterft betrekkelijk heel plotseling! En van dat oogenblik af wordt zijn huiselijke omgang met Marie en Georgine voor beide een struikelblok in hun samenleven. Marie, van lieverlede, begrijpt zichzelve, begrijpt hoe hare vriendschap voor den getrouwden onbereikbaren huisvriend thans overslaat in een hartstochtelijk begééren naar hem, nu hij vrij is, nu zij dóór hem de kans ziet om haar instinctmatige, reeds begraven gewaande hoop op een echtelijk gelukkig samenleven, met iemand wien zij zich gansch kan geven, alsnog verwezenlijkt te zien. Een paar galanterieën, van den in dit genre zéér kwistig zijn gunsten uitdeelenden Don-Juan, met zijn knap gezicht, en zijn voor vrouwen zeer innemende manieren, doen de rest bij haar. Dat hij zich dáártoe blijft beperken, inplaats van het huwelijk openlijk met haar te bepraten, schuift zij, met de bij dergelijke toestanden zoo natuurlijke verblindheid, van zichzelve iets willen wijsmaken, op het nog niet verstreken rouwjaar. Maar toch, ondertusschen dóór ontwaakt haar jaloezie meer en meer, haar jaloezie op de zooveel jongere, zooveel mooiere Georgine. Zij vreest weldra die twee een oogenblik alleen te laten, zij verwaarloost om hen hare zieken en armen, zij oefent op hun omgang een pijnlijk toezicht uit, van argwanende bespiedster. En de eertijds zoo aangename zusterlijke verhouding tusschen de twee vrouwen wordt daardoor weldra die van een elkaar bevitten, plagen in kleinigheden, van weerszijden niet willen zeggen natuurlijk wáárom het gaat, namelijk om den huisvriend, maar een feit, dat ieder voor zich, heel goed begrijpen, erom de andere boos aankijkend, elkaar sarrend met geniepige vrouwen-maniertjes.
Ik zal hier van de tragische ontknooping, waaraan ‘t verhaal zijn titel ontleent, verder niet veel zeggen. Zij schijnt mij zóó tragisch, dat zij misschien wel door de werkelijkheid is ontstaan. Zoo niet, dan doet zij inderdaad wat Grand-Guignol-achtig-ijzingwekkend aan, met dien plotselingen overgang van liefde tot haat, van de beide zusters, door de eindelijke ontdekking der waarheid, dat namelijk de Don Juan met het hart van de eene speelde zoowel als met dat van de andere, dat hij, der eene het hof makende, ondertusschen der andere, der jongere, eveneens zijn liefde betuigde, háár eveneens hoop gaf op een huwelijk met hem. Want immers, die haat spréekt bij beiden zóó plotseling, en zóó sterk, dat zij, zoo maar mir nichts dir nichts, er om gaan loten wie harer hem tot zijn straf zal gaan dooden met zijn eigen, haar vroeger eens geleenden revolver. En, als ‘t lot de jongste zuster aanwijst, dan gaat die ook onmiddelijk, en volbrengt haar daad, met een wreedheid, die de vraag opdringt: had zij óóit werkelijk lief? En, zoo niet, zou ze dan in staat zijn geweest tot zóó’n háát? ‘t Eene volgt m.i. uit het andere. Van de in het geheele verhaal uiterst hartstochtelijk-optredende, met haar gehééle ziel en zinnen aan den man harer liefde hangende Marie zou men zich deze eind-handeling zeer goed kunnen verklaren, maar dat de vadsige, onverschillige, gewoonverliefderige Georgine zich eveneens dadelijk laat vinden tot zóó’n monsterachtige wraak-uitoefening, niet alleen in theorie, maar ook metterdaad, als zij staat vóór haar slachtoffer, oog in oog, als zij moet overgaan tot de uitvoering-zelve, zie, dat lijkt mij onlogisch, eenigzins onaannemelijk. Tenzij een werkelijkheids-drama der auteur heeft geinspireerd. Want, werkelijkheid spot met logica!
Maar, gelijk ik hierboven zeide, dat slot geef ik u cadeau. Want, niet daarop komt het aan, maar op het voorafgaande, op de teekening in het geheele verhaal van den innerlijken strijd, dien Marie Santander dóórmaakt, ten gevolge harer ontwaakte liefde. Deze strijd inwendig, de verhouding die er uit voortvloeit tot hare zuster Georgine, alles is afgezien van vrouwenleven, met zulk een een intense waarheid, dat de sublieme schildering ervan, in tallooze kleine details, het boek maakt tot één juweeltje. Telkens opnieuw wijst de auteur, met enkele korte kernachtige zinnen, op de intieme oorzaken der zich in Marie’s karakter voltrekkende veranderingen, van een in haar omgeving wèldoende armenbezoekster, en flinke huishoudster, daarin bevrediging vindende oude-jonge-juffrouw, in een dat alles van lieverlede verwaarloozende, hare zuster jaloersch-bewakende, tot passie ontwaakte begéérende vrouw, begéérend naar háár levensdeel van zingenot waarvan zij reeds afstand had gedaan, – meende zij, – maar dat nu inééns haar gansche gedachten vervult, haar maakt tot een ander wezen als ‘t ware.
In geen tijden heb ik door een vrouw, nog wel een ongetrouwde vrouw, zoo eerlijk oprecht dezen invloed van den man in het vrouw-leven erkend gezien, zonder eenige doekjes er om te winden, van valsche schaamte of kinderachtige zelfverblinding. Wij zijn er zoo aan gewoon in romans van vrouwenhand te ontmoeten de deugdzame, zich zelve met hare studies, haar kunst, haar nuttigheid, quasi heel gelukkig gevoelende eenzame vrouw, die, o ja, wel een ongelukkige liefde had, of zelfs nog heeft, maar daartegen uiterst ‘waardig’ weet zich in te zetten, als iets dat zij ‘overwint’, en waarvan zij den strijd, dien zij erdoor heeft te doorleven, aan niemand laat merken, uit ‘fierheid’. En te méér treft het, dat juist eene Virginie Loveling in dezen zoo geheel anders optreedt, zooveel oprechter en onomwondener bloot legt hoe het er in waarheid uitziet in de ziel eener aldus ongehuwd daarheen-levende, schijnbaar tevredene, versmaad geblevene, omdat zij behoort tot eene generatie en tot een tijd, waarin het aanraken van deze waarheidstoestanden uit vrouwenleven onverbiddelijk werd afgekeurd, als zijnde voor ons geslacht ‘deemoedigend’ en ‘onfatsoenlijk’. In háár jeugdjaren waren zoo recht de ouderwetsche, gemoedelijke, een deugdzame strekking hebbende verhaaltjes in de mode, en, speciaal met het innerlijk leven eener ongehuwde werd daarin steeds omgesprongen op de meest onoprechte wijze. Juist daarom trof het mij, hoe hóóg deze Vlaamsche schrijfster staat, wier roem van lieverlede is overstraald geworden door die van zoovele met haar lang niet in waarde gelijkstaande, maar moderner en jonger auteurs, ook uit haar eigen land. Waarlijk, er worden heden ten dage heel wat Vlaamsche schrijvers in de hoogte gestoken, die het in ontleedvermogen, in fijne zielsstudie, in het schilderen van innerlijk leven, met weinige sobere zinnen, in welluidend Vlaamsch geschreven, verre afleggen naast de reeds eenigszins vergeten Virginie Loveling, wier onbetwistbaar talent zich in dit haar lààtste werk onverminderd openbaart.

ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.

Anna de Savornin Lohman recensie Virginie Loveling