Honderd jaar geleden maakte men zich ook al zorgen over de verloedering van onze taal. In De Hollandsche Lelie van 22 januari 1913 vraagt redactrice Anna de Savornin Lohman zich af waarom men bijvoorbeeld in advertenties toch het woord ‘show-room’ gebruikt.
“Is het omdat ons ‘intelligent’ Haagsch publiek, bij alle zucht het den Engelschen na te doen, toch nog te weinig Engelsch kent, om het een volledigen Engelschen zin te durven voorzetten, dat de leveranciers hun toevlucht moeten nemen tot zulke belachelijke invoegsels van één Engelsch woordje hier en daar tusschen ‘t overige gewone hollandsch in? Men zou het heusch wel denken als men zulken kinderachtigen nonsens ziet.
Overigens, ik leg er allen nadruk op, dat ik het van zulke firma’s heel natuurlijk vind indien zij offeren – om den wille van ‘t voordeel – aan de modefratsen van de malle menschen, van wier zak zij nu eenmaal moeten leven en rijk worden. In hun geval deed ik-zelve ook niet anders. Diegenen, die ik uitlach, dat is het zóógenaamd Haagsche élite-publiek, waardoor zulke nonsens verlangd en aangemoedigd wordt, dat, enerzijds, brult en zich dik maakt van wat ben je me, van quasi vaderlandsliefde, nationaliteitsgevoel, enz., enz., en anderzijds zoo weinig eigenwaarde bezit, dat het meent zichelf voornaam voor te doen door ‘n stopwoordje Engesch hier in te flansen, en ‘n Fransch zinnetje daar aan te brengen, en van de leveranciers te verlangen, dat zij zich ‘Royal’ en ‘Tailors’ en ‘Maison’ zus of zóó noemen, en er een ‘show-room’ op na houden. Enz, enz.”