Aangezien ik in de verschillende jaargangen van De Hollandsche Lelie steeds meer verwijzingen naar Transvaal, Paul Kruger en de oorlog tussen de Boeren en de Engelsen tegenkwam, werd het de hoogste tijd me eens beter in de gebeurtenissen rond 1900 in Zuid-Afrika te verdiepen. Met De Boerenoorlog had ik meteen een compleet en zeer prettig leesbaar naslagwerk in handen. Het is in 2012 verschenen en heeft al een groot publiek bereikt. Dat komt niet in de laatste plaats doordat Martin Bossenbroek met dit boek de shortlist van de AKO Literatuurprijs haalde en er bovendien de Libris Geschiedenisprijs 2013 mee won.

Er was daarvoor al erg veel over de Boerenoorlog geschreven, maar wat dit boek bijzonder maakt is dat – naast dat van de Boeren en de Engelsen – voor het eerst ook het perspectief vanuit Nederland belicht wordt. De auteur koos voor zijn verhaal drie hoofdrolspelers: de Nederlandse jurist Willem Leyds, de Engelse oorlogsverslaggever Winston Churchill en de Boerencommando Deneys Reitz. Zij staan ieder centraal in een deel van het boek. In een proloog en epiloog trekt de auteur lijnen door naar deze tijd, of althans naar 2012. Wie de ‘Rainbow Nation’ een beetje volgt weet dat er voortdurend nieuwe ontwikkelingen zijn. Bij verschijning van het boek was Jacob Zuma nog maar vrij kort geleden gekozen tot president; in 2018 moest hij wegens corruptie aftreden. Inmiddels wordt het land geleid door Cyril Ramaphosa, de man die door Nelson Mandela al als de gedroomde opvolger van hemzelf werd gezien. De verschillen tussen rijk en arm zijn nog altijd extreem en de werkloosheid is torenhoog. Dit kan allemaal natuurlijk niet los worden gezien van de turbulente geschiedenis van het land.
Intussen wordt ook met steeds andere ogen naar de geschiedenis gekeken: straatnamen en andere historische verwijzingen worden aangepast, verhoudingen tussen bevolkingsgroepen veranderen. In zijn epiloog merkt Bossenbroek dan ook op dat om die reden over een aantal jaren opnieuw de balans zal moeten worden opgemaakt van de gevolgen van de Boerenoorlog.

De flaptekst luidt: “Oorsprong van de apartheid. Eerste mediaoorlog. Voorproefje van de Eerste én de Tweede Wereldoorlog. De Boerenoorlog (1899-1902) behoort tot de meest intrigerende conflicten in de moderne geschiedenis. Het verschil tussen supermacht Groot-Brittannië en de twee nietige Boerenrepublieken Transvaal en Oranje Vrijstaat, bewoond door afstammelingen van Nederlandse kolonisten, was bizar groot. Toch moesten de Britten heel ver gaan om de oorlog te winnen, tot en met systematische terreur tegen de burgerbevolking.”
Hiermee is het verhaal heel beknopt wel zo’n beetje verteld. Dat het boek behalve informatief toch ook nog echt spannend is, komt door het verteltalent van Bossenbroek, die door middel van versnellingen, vertragingen, persoonlijke belevenissen van de hoofdpersonen en vooral ook cliffhangers voortdurend nieuwe spanningsbogen creëert.

In deel één van De Boerenoorlog volgen we rechtsgeleerde Willem Leyds, die, 25 jaar en nog maar net gepromoveerd, door Paul Kruger in eigen persoon wordt gevraagd om staatsprocureur in Transvaal te worden, een belangrijke functie. “Paul Kruger had hem geïmponeerd, met zijn postuur, zijn donkere ogen en zware bas, zijn zelfverzekerde directheid. Maar het was wel een stem geweest uit een andere wereld, een echo uit het verleden. De Transvaalse president was het prototype van de Afrikaner, een man van het Woord, het geweer en de onafzienbare weidegronden. Met bovendien opvallend weinig aandacht voor zijn uiterlijk. Leyds gold als een knappe jongeman, gesoigneerd tot in de puntjes van zijn modieuze snor. De bijna zestigjarige Boerenleider viel vooral op door zijn massieve morsigheid, zeker in de luxueuze suite van het Amstelhotel waar ze elkaar hadden gesproken.” Na een aanvankelijke aarzeling stemt Leyds toe en dit zou het begin zijn van een lange loopbaan die geheel gewijd zou zijn aan de Boerenzaak. In oktober 1884 reizen Willem en zijn kersverse vrouw Louise per stoomschip naar Kaapstad en vervolgens tien dagen per trein en postkoets naar Pretoria. Dankzij de brieven die het echtpaar naar huis schrijft, krijgen we een mooi beeld door Nederlandse ogen van de situatie in het land.
In dit eerste gedeelte van het boek leren we over de voorgeschiedenis van de Boerenoorlog. We lezen over de verschillende stammen die er al sinds mensenheugenis wonen en over de strubbelingen tussen de rivaliserende kolonisten: de Boeren (afstammelingen van de Nederlanders die naar het zuidelijkste deel van Afrika waren gekomen in navolging van Jan van Riebeeck in 1652 namens de VOC) en de Britten (die rond 1800 een groot deel van de macht overnamen). De belangenverschillen worden helemaal groot wanneer er vanaf 1867 steeds meer bodemschatten worden gevonden: eerst hallucinerende hoeveelheden diamanten en later een onvoorstelbare voorraad goud. Dat goud zit er echter niet in de vorm van klompjes waar door individuen naar kan worden gezocht, maar bevindt zich diep verstopt in een grondlaag. Die strekt zich uit als een soort enorme ‘banketstaaf’: tweehonderd kilometer lang, tientallen kilometers breed. Het goud moet daardoor op een ingewikkelde manier worden gewonnen en dat betekent het begin van een enorme industrie en de opkomst van een compleet nieuwe stad: Johannesburg. Deze stad ligt staatkundig net binnen de grenzen van de Boerenrepubliek Transvaal, terwijl er juist vanuit Engelse kant flink in wordt geïnvesteerd door magnaten als Cecil Rhodes. Dat alleen al is een recept voor onenigheid, samen met kwesties over concessies, investeringen in spoorlijnen, monopolies, onenigheid over grondgebieden en rechten voor verschillende bevolkingsgroepen. Als juridisch rechterhand van Paul Kruger moet Willem Leyds dus op veel borden tegelijk schaken en de spanningen tussen de Boeren en de Britten lopen steeds hoger op.
Na veel diplomatiek getouwtrek, waarbij duidelijk wordt dat er voor de Boeren wel morele maar geen formele steun vanuit Europa te verwachten is, blijkt net als eerder al in 1880-1881 een oorlog onvermijdelijk.

In deel twee kijken we vanaf het begin van die oorlog mee met de dan nog geen vijfentwintigjarige Winston Churchill. In dit deel is Bossenbroek op z’n best, hij heeft er duidelijk plezier in zich om zich in deze markante figuur in te leven. Omdat Churchill juist als verslaggever ter plaatse was, is er natuurlijk ook een schat aan door hem geproduceerd materiaal voorhanden. De man kon uitstekend schrijven: jaren later zou hij zelfs de Nobelprijs voor Literatuur krijgen voor zijn boeken over Engeland en de wereldgeschiedenis.
In 1899 was het nog lang niet zover. “Er waren mensen, in hoge legerkringen tamelijk veel zelfs, die Winston Churchill maar een publiciteitsbeluste medaillejager vonden, met zijn lispelende wisecracks, zijn bravourestukjes in de krant en zijn extravagante Amerikaanse moeder die al haar societyvriendjes inzette om hem aan de ene na de andere eervolle aanstelling te helpen. Churchill zelf zag dat anders. Hij was, naar zijn diepste overtuiging, voorbestemd tot het hogere, in ieder geval het bijzondere, en hij had haast. Zijn vader, Lord Randolph, was jong gestorven, en ook zelf had hij, dacht hij, niet lang te leven. Om te bereiken wat voor hem was weggelegd moest hij zo snel mogelijk opvallen, zich onderscheiden, beroemd worden, en de politieke carrière vervolmaken die zijn vader zo tragisch had moeten afbreken.”
Niets is Churchill te dol zo blijkt in dit gedeelte van het boek, dat de eerste acht maanden van de oorlog beschrijft. Hij gaat geen gevaarlijke situatie uit de weg, integendeel, hij stort zich juist van het ene avontuur in het andere. Met gemak wisselt hij van rol tussen reporter en militair. Hij ligt onder vuur, wordt gevangen genomen, ontsnapt op miraculeuze wijze en groeit uit tot een soort oorlogsheld. Dat laatste, plus de handige manier waarop hij en passant zijn netwerk steeds verder uitbreidt, leggen de basis voor zijn latere politieke carrière.
Intussen duurt de oorlog langer dan je zou verwachten op grond van het verschil in potentieel. Door onderschatting en tactische blunders van de Engelsen en een enorme volharding van de Boeren, die uiteindelijk als een soort guerilla’s gaan opereren, blijft de strijd lange tijd onbeslist. In het derde deel, dat van Deneys Reitz, zien we hoe de Boerenleiders hun plannen blijven aanpassen, ze het strijdtoneel voortdurend verleggen en hoe ze intussen via onder meer Willem Leyds tevergeefs steun proberen te krijgen van Europese landen en Amerika. De gruwelen van de oorlog worden hier uitgebreid beschreven: de Engelsen richten concentratiekampen in met vreselijke gevolgen, hele gebieden worden platgebrand, er vallen aan beide kanten en onder de zwarte en gekleurde bevolking veel slachtoffers en er wordt op dubieuze wijze snelrecht toegepast. Duidelijk is dat de zwarte en gekleurde bewoners sowieso altijd aan het kortste eind trekken. Dat is al helemaal het geval ná de oorlog, wanneer afspraken met hen niet worden nagekomen en het akkoord dat de Engelsen en Boeren sluiten uiteindelijk de basis vormt van het apartheidsregime.

Hoewel er in het boek ruim aandacht is voor het lot van de oorspronkelijke inwoners van het land, is het jammer dat er niet een hoofdpersoon te vinden was om hun perspectief nog wat meer centraal te stellen. Bossenbroek vermeldt in de proloog dat er maar één zwarte Zuid-Afrikaan is van wie een dagboek uit de Boerenoorlog bewaard is gebleven: Sol Plaatje. Dat ene dagboek staat niet in verhouding tot de hoeveelheid bronnen die hij voor de drie gekozen hoofdfiguren tot zijn beschikking had, dus dat zal de reden zijn geweest dat Plaatje, één van de oprichters van het ANC in 1912, geen eigen verhaallijn heeft gekregen.
Vrouwen komen er ook tamelijk bekaaid vanaf, we leren alleen Louise Leyds wat beter kennen dankzij de brieven die ze schreef. In het tweede deel duikt een tante van Winston Churchill op: Lady Sarah Wilson die vanuit Zuid-Afrika schrijft voor de Daily Mail. Ook worden op sommige plaatsen de hoogbejaarde koningin Victoria (die overlijdt in 1901) en de nog zeer jonge Wilhelmina ten tonele gevoerd. Een belangrijke bijrol is weggelegd voor de Britse journaliste en mensenrechtenactiviste Emily Hobhouse, die alles op alles zet om de vrouwen en kinderen uit de Boerengemeenschap in de Engelse interneringskampen te helpen en hun zorgwekkende toestand in haar vaderland onder de aandacht te brengen. Verder was het duidelijk een strijd die werd uitgevochten tussen witte mannen.

De grootste verdienste van de auteur is dat hij uit de enorme hoeveelheid bronnen die hij heeft geraadpleegd zo’n coherent verslag heeft gemaakt, geschikt voor een breder publiek. Door de vele personages, locaties zowel binnen Zuid-Afrika als Europa, gebeurtenissen en historische achtergronden is het geen eenvoudige materie, maar het boek leest toch vrij gemakkelijk doordat de informatie precies goed wordt gedoseerd. En er zijn ook een paar landkaartjes opgenomen, handig om steeds even naar terug te bladeren.
Al met al is het een erg leerzaam boek, alleen al vanwege het inzicht dat het geeft in de relatie tussen Nederland en Zuid-Afrika en het enorme gevoel van sympathie dat er in ons land rond 1900 heerste voor hun verre verwanten: de Boeren.

Martin Bossenbroek, De Boerenoorlog. Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2012, 613 pagina’s (gelezen: vijfde druk 2013).

Boerenoorlog recensie