Op 4 oktober jl. werd het boek Wij en het water. Een Nederlandse geschiedenis van Lotte Jensen gepresenteerd in het Trippenhuis te Amsterdam. Er was een boeiende en tegelijk nogal verontrustende lezing over weer en klimaat van Helga van Leur, cabaret door Patrick Nederkoorn, muziek van Eveline de Bruin en een column door Adriaan Duiveman. Tot slot werd het eerste exemplaar aangeboden aan Helga van Leur.

Presentatie eerste exemplaar

In het boek gidst Jensen ons op soepele wijze langs de verschillende manieren waarop de Nederlandse strijd tegen het water verbeeld is, zowel in verhalen als op afbeeldingen en monumenten. In het eerste hoofdstuk behandelt ze bijvoorbeeld het al eeuwenoude beeldmotief ‘kindje in de wieg’. Dat gaat terug op de Sint-Elisabethsvloed van 1421, toen een baby de ramp zou hebben overleefd doordat een kat een wiegje op het water in evenwicht hield. Dit tafereel werd vervolgens op allerlei manieren naverteld en in beeld gebracht en kwam bij iedere watersnoodramp terug. Jensen laat dit aan de hand van een hele serie voorbeelden zien, tot aan de film De storm uit 2009 toe. “Waar een overstroming is, is een wieg”.

Het volgende hoofdstuk gaat over de waterwolf als verbeelding van de voortdurende dreiging van het water, een ander iconisch beeld dat steeds terugkomt. Vaak gaat het daarbij over de strijd van de Nederlandse leeuw tegen dit meedogenloze dier. De waterwolf komt niet alleen voor in verhalen en op schilderijen; er is bijvoorbeeld ook een attractie in Madurodam met die naam. Bezoekers moeten daar met vereende krachten de waterwolf proberen te temmen door een grote stoommachine in gang te zetten en daarmee de Haarlemmermeer droog te leggen.

Vervolgens bespreekt Jensen de geschiedenis van de watersnoodliteratuur, met daarin vaste thema’s zoals scènes op daken, de hulp van God en uiteraard het kindje in de wieg. Er is in de achttiende en negentiende eeuw ook een hele traditie van gelegenheidsgedichten over watersnoden. Deels is het een vorm van verslaggeving van wat er gebeurd is; vaak is het een pleidooi voor het geven van hulp aan de getroffenen. Soms is het echter ook gewoon een uitgelezen kans voor dichters om al meeliftend op de emoties aan de eigen naamsbekendheid te werken.

In hoofdstuk vier staan de rolmodellen centraal. Allereerst is daar de traditie van vorsten die in tijden van rampspoed ter plaatse hun medeleven tonen. Lodewijk Napoleon, broer van de Franse keizer en begin negentiende eeuw koning van het Koninkrijk Holland, was de eerste die zich als vader van het volk naar de plekken des onheils haastte en zich inzette voor de hulpverlening. Hoewel hier nog weleens kritisch naar wordt gekeken – het is immers ook een manier om het eigen imago wat op te vijzelen – is de belangstelling van leden van de koninklijke familie voor betrokkenen vaak echt een troost, omdat ze zich gezien en gehoord voelen.
Een andere belangrijke categorie rolmodellen vormen de ‘waterhelden’: degenen die met gevaar voor eigen leven anderen weten te redden. Werden deze mensen vroeger echt op een voetstuk geplaatst; tegenwoordig wordt juist hun alledaagsheid benadrukt. Het gaat vaak om gewone mensen die tijdens een ramp boven zichzelf uitstijgen en zich op heldhaftige wijze inzetten om anderen te redden en dat spreekt tot de verbeelding.

De volgende twee hoofdstukken gaan over nationale liefdadigheid en internationale solidariteit. Er worden talloze voorbeelden gegeven van de ruimhartige wijze waarop getroffenen van watersnood door de eeuwen heen zijn gesteund. Zelf was ik altijd onder de indruk van het verhaal uit mijn familie dat mijn opa en oma in 1953 een koe naar Zeeland hadden gestuurd (ik ben op een boerderij opgegroeid). Tijdens het lezen van het boek heb ik mijn vader hier nog eens naar gevraagd, hij was destijds ongeveer 10 jaar. Hij vertelde dat zijn vader zelfs met de vrachtwagens mee geweest was naar Zeeland. “Er moest toen een koe uitgezocht worden van de stal en ik weet nog dat ik het wel een beetje zonde vond van zo’n goede koe. Het antwoord van opa was dat als je iets weggeeft dat het dan wel wat goeds moest zijn. Levensles nummer zoveel!”

Jensen wijdt een eigen hoofdstuk aan watersnoodliederen. Eeuwen geleden hadden zij als belangrijkste functie om het nieuws te verspreiden. Omdat ze soms zeer gedetailleerd waren, bijvoorbeeld over de plaatsen waar de dijken allemaal waren doorgebroken, bevatten ze voor onderzoekers van nu belangwekkende historische informatie. De liederen bevatten vaak morele lessen en roepen op tot saamhorigheid. Ze zijn echter niet altijd alleen maar functioneel; ook het esthetische aspect speelt een rol. Het zijn dan als het ware kunstwerken op zichzelf. Volgens de auteur speelt daarbij ook het fenomeen van ‘Angstlust’ (genot beleven aan angsten) een rol. Van een fraai uitgevoerd schilderij of literair kunstwerk kan het publiek zowel huiveren als genieten.

Het achtste en laatste hoofdstuk gaat over materiële en visuele herinneringscultuur. Een hele reeks aan voorbeelden passeert de revue: monumentale fotoboeken en andere gedenkliteratuur, standbeelden (Hansje Brinker!), straatnamen, watersnoodwandelingen etc. In een epiloog rondt Lotte Jensen het boek af met een blik vooruit. Verhalen en beelden uit het verleden kunnen ons meer leren over onze huidige kwetsbaarheid. Niet de onoverwinnelijkheid, maar de nietigheid én het adaptieve vermogen van de mensheid staan daarbij volgens haar voorop. Zij hoopt dat dat een voedingsbodem schept voor meer saamhorigheid, wat hoognodig is voor het hedendaagse en toekomstige waterbeleid.

Hoewel er duidelijk veel wetenschappelijk onderzoek aan Wij en het water vooraf is gegaan (achterin het boek zijn noten en een uitgebreide bibliografie opgenomen), is het een prettig leesbaar boek. Ook de grote hoeveelheid illustraties maakt het zeer toegankelijk. Kortom, een mooie uitgave voor iedereen die geïnteresseerd is in de eeuwige strijd van Nederland tegen het water.

Lotte Jensen, Wij en het water. Een Nederlandse geschiedenis. Amsterdam, De Bezige Bij, 2022.
Zie voor meer informatie over de auteur: Wij en het water (lottejensen.nl).

recensie