Het Japansche jonge meisje
In De Hollandsche Lelie‘s van 9 en 16 november 1892 schrijft ‘Erica’ over de opvoeding van meisjes in Japan.
Het is bekend, dat het Japansche volk een poëtisch volk is, welnu, het meest poëtische wezentje in Japan is de moesmee en heel hare opvoeding is er op ingericht om haar dit haar levenlang te doen blijven.
Die opvoeding begint gewoonlijk met het 6e jaar. Dan gaat het kleine meisje naar een soort school, waar zij veel in de buitenlucht speelt, ballades leert zingen en waar men haar op den groei van bloemen en planten opmerkzaam maakt. Daar vouwt zij ook allerlei voorwerpen van papier, wat zij dikwijls heel artistiek doet en leert zij fabels met lange zedelessen van buiten, zoodra zij lezen en schrijven kan. Dit laatste leeren zelfs de armste kinderen en er is geen Japanner, die het penseel niet weet te hanteeren.
Thuis krijgt de kleine meid hare opvoeding van een gouvernante, die haar bewaakt als een tweede moeder, die op haar leefwijze, haar toilet en hare gezondheid let, haar helpt aan hare lessen en haar overstelpt met allerlei vormen van beleefdheid voor haar later leven, zoo ingewikkeld en moeielijk, dat het jonge meisje al vroeg met het aanleeren daarvan moet beginnen.
Als zij wat ouder is, bezoekt zij de hoogere school waar bijna alles als op Europeesche scholen onderwezen wordt. Buitendien wordt er de kennis van de nationale helden-litteratuur zeer ver gedreven en alle vrouwelijke handwerken en calligrapheeren van Japansche letters, die voornamelijk door vrouwen worden gebruikt, worden trouw beoefend. De scherpe afscheiding tusschen mannen en vrouwen spreekt zich zelfs in het schrift uit. Gebruiken vrouwen het sierlijke, ronde, Japansche schrift, mannen bedienen zich van het meer hoekige Chineesche.
Sommige meisjes hebben een groote vaardigheid van dit teekenen of schrijven en het geldt in Japan als een groote kunst. Een tandzakù (reep papier van 50 c.M. lang en 10 c.M. breed) netjes beschreven met een spreuk in proza of poëzie heeft daar evenveel waarde als bij ons een mooie aquarel.
Als muziekinstrument wordt de nationale koto betokkeld, welke muziek geheel past bij het over het algemeen lichte, weinig constante karakter der Japansche jonge dame. Dansen leert zij ook, maar niet op de scholen, altijd aan huis, onder het oog harer gouvernante.
Op de scholen wordt Fransch en Engelsch onderwezen, waarvan vooral het Engelsch zeer in den smaak valt.
De Japansche meisjes zijn zeer bevattelijk, en dat komt haar goed te stade, want o! wat zouden zij anders van het tia-no-gu (de etiquette van het theeschenken) terecht brengen zonder hare aangeboren bevalligheid? Het drinken van een kopje thee bij een goeden vriend brengt zoo zijne vrouw een lange reeks van vormelijkheden mee, het is een ware ritus van plichtplegingen.
Het wordt gehouden in een paviljoen, geheel gebouwd van zeldzame, welriekende houtsoorten, achter in den wonderbaren tuin van dwergboomen, grotjes en stroompjes. Heel den rijkdom aan kunstschatten des eigenaars is in dat paviljoen bijeengebracht, als theedoozen van lak, kopjes, vazen en theepotten van porcelein, wierookbranders van brons enz.
Eindelijk begint het tia-no-gu. De gast treedt binnen en looft in de meest uitgezochte, en gezwollen bewoordingen de grootmoedigheid van zijn gastvrouw, die hem op de thee verzocht. – Deze moet hem dan in de nederigste termen hare verontschuldigingen aanbieden voor de geheel onwaardige wijze, waarop zij haren ‘beroemden’ gast ontvangen. – Vervolgens bereidt zij de thee en dit moet zij gepaard laten gaan met allerlei gebaren, ook bestaan er voor het neerzetten en aanbieden der kopjes en het gebak vaste regelen, waar niet tegen gezondigd mag worden. – Zulk een theevisite duurt een halven dag, en gedurende al dien tijd moet de vrouw vriendelijk glimlachen en door hare bevallige bewegingen het oog harer gasten streelen. Haar toilet moet eveneens zijn: aangenaam voor het oog, dat is elegant, maar zonder opschik of praal.
Een andere wetenschap, die het Japansche meisje grondig moet besturen is het ikébana of de wetenschap van het bloemen arrangeren.
Het is een vaste regel, dat er nooit meer dan twee, hoogstens drie takken bloemen in een vaas mogen staan. Maar deze worden zóó geschikt, dat het minste knopje, de richting die takken en blaren aanwijzen, de kleuren, alles vol zin is, voor wie in die bloementaal is ingewijd. Ook hiermee worden eerbewijzen en gracieuse wenschen voor den gast uitgedrukt, ja dikwijls ziet men op deze wijze de diepzinnigste filosofieën en natuurwetten in beeld gebracht.
Het Japansche meisje leest veel, niet alleen romans en heldensagen, maar letterkundige en filosofische verhandelingen.
Verhandelingen!…. brrr, wat een vreeselijk woord voor een jonge dame! – Ach wees gerust, de Japansche moesmee gaat niet zwaar gebukt onder al die geleerdheid. Zij is vroolijk en luchthartig van natuur en de eenvoud en kinderlijkheid zelf, trots al haar aangeleerde kundigheden en vormen.
Hare japonnen knipt en naait zij zelf, natuurlijk alles naar een vast model en dood-eenvoudig. De smaakvolst en fijnst geweven stoffen brengen de kooplui haar hiervoor thuis, want winkels bezoekt zij niet. Hoeden draagt zij nooit, alleen spelden en kammen van schildpad, haar eenig versiersel, als zinnebeeld der zedigheid. Trekt de schildpad niet haar kop in bij wat zij op haar weg tegenkomt?
Veel gaat de Japansche jonge dame niet uit; hoe hooger in rang, hoe minder. Maar ‘s winters gaat zij toch wel eens naar het theater, waar zij dan van 2 tot 11 uur gehurkt zit, steeds koek etend en thee drinkend onder de eindelooze voorstelling. Geen sprake, dat haar ‘t een of ander jongmensch eens aan komt spreken of wat gekheid met haar maakt; iets dat lijkt op een eenigszins luchthartigen omgang tusschen jongelui van tweeërlei geslacht is in Japan geheel uitgesloten.
Het groote zomerfeest, waaraan zij deelneemt is de hanamis (het bezoek aan de bloemen). Men weet, hoe de Japannees meeleeft met de natuur, hoe hij bij haar sterven treurt en weer opleeft bij haar ontluiken in de lente! Niet zoodra staan de kersenboomen, die overal aan den weg staan, in bloei, de kersenboom, de geliefkoosde boom der Japanners, die hun een eindelooze verscheidenheid van motieven voor decoratie oplevert, of oud en jong, rijk en arm trekt naar buiten en zingt liederen ter eere van de heerlijke, schoone bloeiende lente.
Andere vermakelijkheden, waaraan de meisjes deelnemen, zijn het maken van wandeltochtjes, waarbij champignons zoeken de aanleiding is om schilderachtige heuvels te beklimmen en verder de feesten van het nieuwjaar; ook scheppen zij groot vermaak in hengelen.
Regent het, dan vermaken zij zich met een kaartspel bestaande uit 100 kaarten, waarop verzen van lyrische dichters zijn geschreven.
Een jaar vóór het huwelijk gaat de japansche moesmee zich geheel wijden aan huishoudelijke zorgen. Het eerste en laatste gebod, dat bij het huwelijk vooral zeer sterk op den voorgrond treedt, is – gehoorzaamheid. Gehoorzaamheid is zij verschuldigd aan haar vader, later aan haar man, eindelijk aan haar oudsten zoon. Op bevel van haar vader trouwt zij, bijna nooit uit liefde en dikwijls met een haar geheel onbekenden man. Respect tegenover haar vader en bescheidenheid maken zelfs, dat zij zich hierover niet beklaagt.
Arme, kleine moesmee! als zij op wandelingen of bij het zomerfeest haren held ontmoet heeft, hem, die geheel haar hartje heeft veroverd, dan moet zij zwijgen, als haar een vreemden man wordt opgedrongen. Zij moet de smart, die haar borst verscheurt en haar ‘s nachts doet snikken en weenen, verkroppen en overdag moet zij lachen, lachen – altijd lachen en bevallig zijn. Wel blijft haar nog een eenig redmiddel, zij kan n.l. eenvoudig weigeren den pretendent te huwen, maar in dat geval blijft zij haar leven lang ongehuwd en zij moet maar zien, hoe zij zich troost in de eeuwige scheiding van den geliefden man.
Maar – zoo iets komt zelden voor. Regel is, dat het japansche meisje op haar 17e jaar trouwt, ‘t liefst met een jong man, die helden in zijn familie heeft, rijk en aanzienlijk en vooral niet al te Europeesch is, want dat geldt nog voor niet chic.
Na het huwelijk mag haar eigen familie haar niets meer zijn, haar eenige plicht is nu het leven van haar man te veraangenamen Zij moet zijn huishouden besturen en altijd glimlachen. Dit laatste vindt misschien menigeen een moeielijke taak, maar de Japansche vrouw gaat dit gemakkelijk af, Het lachen toch is haar aangeboren en zij doet het uit natuur bijna altijd. Al wat haar man zou kunnen hinderen, moet zij zorgvuldig voor hem verbergen, haar humeur, haar verdriet, ja zelfs lichamelijke pijn. Ook mag zij nooit jaloezie doen blijken, al geeft haar echtgenoot hier ook rede toe. Is haar eigen familie dood voor haar, die van haar man moet zij voor zich zien te winnen. En indien het haar niet mocht gelukken het haren schoonvader naar den zin te maken, dan zou dit eene echtscheiding ten gevolge hebben.
Heel vroeg in den ochtend staat zij op, besteedt dan met twee kameniers een uur aan haar toilet, dat zij met de grootste zorg in eens voor heel den dag in orde brengt. Daarna moet zij hare opwachting maken bij hare schoonouders, zoodra het dezen behaagt haar te ontvangen.
Is dit bezoek afgeloopen dan komt er een gezellig uurtje voor haar. Zij heeft dan het opzicht over hare kinderen, terwijl deze aangekleed worden en doet ze uitgeleide, als ze door de gouvernante naar school worden gebracht. Daarna beginnen de huishoudelijke plichten en vooral aan de keuken besteedt zij veel zorgen, want zij weet wel, dat haar persoonlijk alles zal verweten worden, wat er aan het eten mocht mankeeren.
De geliefkoosde bezigheid van de getrouwde vrouw is het arrangeeren van de ontvangkamers. Dit is haar een onuitputtelijke bron van overdenking en haar aangeboren smaak en tact komen hier uitstekend te pas. Daar de Japannees nooit al zijn schatten tegelijk voor den dag haalt is eene verandering dikwijls mogelijk en het opschikken van de kamers wisselt dan ook met de seizoenen.
Als de vrouw nu al deze bezigheden heeft verricht en ook nog voor hare bloemen heeft gezorgd, dan blijft er niet veel tijd meer over voor de conversatie. Nu, wat wij onder conversatie verstaan, is in Japan ook tamelijk onbekend, want het theebezoek is meer een vormendienst dan een vriendschappelijk samenzijn. Toch veranderen, naarmate de Europeesche beschaving steeds meer doordringt in Japan, die oude gebruiken langzamerhand. Vreemdelingen, die graag in de gezinnen worden ontvangen, brengen er allengs een anderen toon en nieuwe inzichten. En hoezeer het Japansche meisje ook onderdrukt is geweest en hoe zij altijd van conversatie was buitengesloten, die vreemdelingen weten haar langzamerhand aan zichzelf te onttrekken, zoodat zij niet langer schroomt met hem te spreken over hetgeen zij leest en wat haar vervult. Geschiedenis, heldensagen, poëzie en daden van opofferende liefde, ziedaar de geliefkoosde onderwerpen van gesprek.
Wie zal het niet een geluk vinden, dat de Japansche vrouw zoo een eigen denkend en eigen voelend persoon wordt? – Maar één ding is te hopen; moge de aardige moesmee, die nu ook al onze corsetten, die haar zoo geweldig hinderen in hare lenige bewegingen, en onze laarzen, waarop zij voortwaggelt als een eendje, gaat overnemen, zich altijd vrij houden van onze verfijnde overbeschaving en moge zij haar reinen eenvoud en haar zin voor poëzie nooit verliezen!”
Foto: Groepsportret van drie Japanse meisjes tijdens theeceremonie (maker onbekend, rond 1900, via Geheugen van Nederland)