In een artikel in De Hollandsche Lelie van 17 juni 1891 wordt uitgelegd dat wielrijden, de ‘nieuwerwetsche’ vorm van lichaamsbeweging, voor vrouwen geen ongepaste activiteit is. Sterker nog, het wordt door artsen aanbevolen als remedie tegen verschillende kwalen, zoals zenuwlijden, bloedarmoede en slapeloosheid.
Men wil, dat deze nieuwerwetsche, uit Engeland ingevoerde lichaamsbeweging nadeelig voor de gezondheid en voor vrouwen ongepast zoude zijn. Het ongegronde van de eerste bewering is genoegzaam weerlegd door de bevoegde uitspraak van beroemde doctoren, die het wielrijden verdedigen. De sedert kort overleden professor Nüszbaum besluit eene verhandeling over het bedoelde onderwerp met de volgende woorden:
“Ik kan niet nalaten van deze gelegenheid gebruik te maken om het wielrijden ten zeerste aan te bevelen met het oog op het zenuwlijden, waaraan het vrouwelijke geslacht zoozeer onderhevig is, – een lijden, dat helaas door de naaste omgeving veel te weinig wordt geteld. Het rijden op een twee- of driewieler is, wat de resultaten betreft, natuurlijk volkomen hetzelfde, en het zal toch wel niemand in de gedachten komen om in het rijden van een dame op een driewieler iets onbehoorlijks of aanstootelijks te zien, vooral niet wanneer men zich tot het rijden buiten de stad bepaalt. Waarom zou de zwakke sekse geen gebruik mogen maken van die gezondheidsmiddelen, welke even heilzaam zijn voor haar als voor het sterkere geslacht, waardoor zij zich de schoonste gaven des levens, “gezondheid en opgewektheid”, kan verschaffen?”
En professor Nüszbaum staat niet alleen in deze opvatting: neen, dagelijks neemt het getal der geneesheren toe, die het wielrijden voor vrouwen aanbevelen.
De beroemde Fransche vrouwendokter Lutand zegt o.a.: “Op grond van veelvuldige ervaringen in mijne uitgebreide praktijk, durf ik beweren, dat de voornaamste organen van het vrouwelijke lichaam door matig wielrijden tot eene verhoogde werkzaamheid worden opgewekt. Zelfs bij een al te veelvuldig gebruik van dit vervoermiddel heb ik bij vrouwen nog geen nadeelige gevolgen kunnen waarnemen, iets wat men niet van te veel paardrijden kan zeggen.”
Evenzoo luidt het oordeel van den Engelschen vrouwendokter H.A. Allbutt, die verklaart:
“Ik heb een groote vrouwenpraktijk, en ben gewoon in gevallen van zwakte, bloedarmoede, zenuwlijden, slechte spijsvertering, verkeerde werking van de lever en bij eigenlijke vrouwenziekten steeds een matig gebruik van het rijwiel voor te schrijven. En ik heb de ondervinding opgedaan, dat de toestand van haar, die dezen raad opvolgden, grootendeels verbeterd is.”
Volgens het oordeel van drie deskundigen uit verschillende landen is het wielrijden dus een uitstekend middel om de gezondheid te bevorderen.
Het wordt dan ook meer en meer voorgeschreven, ja er zijn mij gevallen bekend, dat de geneesheer ten spijt van de patient zelve, en van den tegenstand der huisgenooten, de remedie heeft toegepast. Iets dergelijks gebeurde met een meisje, dat langen tijd lijdende was geweest, en nu aanvankelijk begon te herstellen. Het kostte groote moeite de zeer vreesachtige jonge dame te bewegen om het voertuig te bestijgen. Na elke poging om te rijden keerde zij huiswaarts met het vaste voornemen, het nimmermeer te beproeven; en de stellige bevelen van den dokter, gepaard aan de dringende beden harer omgeving, waren ternauwernood in staat haar van dit besluit af te brengen. Onder tranen en duizend angsten waagde zij het nogmaals, totdat zij ten laatste – tot haar eigen verbazing – een uitstekend wielrijdster was geworden. Wel had zij haar angst nog niet geheel overwonnen, maar deze benam haar toch niet het genoegen van het rijden, en zij vertelt thans aan ieder die het hooren wil, dat zij, nadat ze deze lichaamsbeweging neemt, eerst recht plezier in het leven heeft gekregen.
Aan een ander jong meisje, dat ten gevolge van ingespannen studeeren aan slapeloosheid leed, werd door haren arts eveneens het wielrijden voorgeschreven. Hoewel de moeder weinig met het voorschrift ingenomen was, durfde zij zich niet tegen het bevel van den dokter verzetten, en het meisje leerde rijden. Reeds na den eersten langen rit viel zij zonder bedwelmende medicijnen in een rustigen, vasten slaap, waaruit zij tegen de morgen verkwikt ontwaakte. Het ongeluk wilde echter, dat zij op den tweeden tocht een val deed en haar enkel verstuikte, en nu verbood de moeder ten strengste alle verdere rijden. Zij bleef onverbiddelijk, totdat het arme kind ten gevolge van volslagen slapeloosheid op het punt stond krankzinnig te worden. Ten laatste trok de moeder haar verbod in, en na dien tijd kan het meisje weer slapen, en gaat hare gezondheid aanmerkelijk vooruit. De dokter zegevierde, de moeder is volkomen verzoend met het geneesmiddel, en de dochter voelt zich innig gelukkig.
Me dunkt, de bewering als zou wielrijden nadeelig zijn voor de gezondheid is genoegzaam weerlegd door de onloochenbare feiten, die wij aangehaald hebben.
Thans rest ons nog het verwijt van “ongepastheid”.
Op mijne vraag echter, waarin deze ongepastheid dan zoude bestaan, kreeg ik nog nimmer een voldoend antwoord. Ieder, die eerlijk wil zijn, zal moeten toegeven, dat in wielrijden evenmin iets onbehoorlijks is als in schaatsenrijden, dansen en paardrijden. Ik geef toe dat deze “sport” eenigszins in het oog vallend is, doch dat komt omdat men tot nu toe nog weinig dames zag wielrijden. Maar hoe meer de vrouwen zich op deze flinke en gezonde lichaamsbeweging gaan toeleggen, des te minder zal het de aandacht trekken, een dame op eene vélocipède te zien. Voor het overig denke men aan het schoone woord van Goethe:
“Willst du genau erfahren, was sich ziemt,
So frage nur bij edlen Frauen an;
Denn ihnen ist am meisten d’ran gelegen
Dasz alles wohl sich zieme, was geschieht.”
Het wielrijden schijnt werkelijk zeer in de gunst van de dames te komen, en dit is reeds een doorslaand bewijs, dat het verwijt van ongepastheid ongegrond en dus niet geldig is.
Uit het Duitsch van Leo Sonntag