Hoofdredactrice Anna de Savornin Lohman schrijft op haar best wanneer zij zich boos maakt. In De Hollandsche Lelie van 8 augustus 1906 zijn hotelhouders die muzikanten voor hun gasten laten optreden doelwit van haar ergernis. 

Ik kom nu op een onding, dat m.i. in de groote hotels niet moest worden getolereerd, en dat integendeel juist dáár voortdurend in zwang is. Ik bedoel het spelen van muziek aan tafel, of ‘s avonds, voor de verzamelde gasten, wanneer die muzikanten zijn aangewezen op vrijwillige gaven der aanwezigen.
Reeds het spelen van door den hotel-houder-zelf betaalde muzikanten, gedurende de table d’hôte, of in den restaurant, hindert mij, uit ‘n gevoel van medelijden met deze fatsoenlijke hongerlijders, die zich moeten afbeulen, – waarschijnlijk zelf met ‘n hongerige maag, – voor ‘n gezelschap zich op overdadige wijze met eten en drinken tegoed doende menschen. Het behoeft geen verder betoog, dat de overgroote meerderheid van dergelijke muzikale ‘talenten’ behoort tot het genre ‘mislukte genieën’, die voor niets wezenlijks deugen, en daardoor zijn aangewezen op het karig loon van een dergelijk engagement, waartoe geen éérsterang gezelschap zich leent, hetzij dan in een of twee buitengewone hôtels van Europeesche vermaardheid, waar alleen vorsten en Amerikaansche geld-koningen hun intrek nemen. Dus, dergelijke in hun vak mislukte tobbers hebben gewoonlijk finantieel een allesbehalve ruim bestaan, en niets doet dientengevolge pijnlijker en stuitender aan, dan hen daar te zien zitten met ‘n kale zwarte rok, en ‘n meer of minder schoon lijkend wit boordje en overhemd, in het zweet huns aanschijns strijkend en fiedelend en blazend, tot amusement van niet eens naar hen luisterende, kwebbelende, kakelende, zich mooi opdirkende mannen en vrouwen, die zich opvullen met de uitgezochtste spijzen en dranken, en dat alles ten aanschouwe van die ongelukkigen, die óók graag genoeg iets van die heerlijkheden zouden lusten, maar die in plaats daarvan moeten spelen, spelen, erop los tjingelen, tot in het oneindige zonder zelfs zooveel eer waardig te worden gekeurd van stilte onder hun spel.
Waarom, waarom dat alles?
Omdat we zóó ‘beschaafd’, m.a.w. zoo ploertig, zoo protzig zijn geworden in onze hedendaagsche walgelijke maatschappij, dat we nooit genoeg weelde en overdaad en nonsens kunnen uitdenken. Niet genoeg dat we ons mooi opschikken als pauwinnen en pauwen, en elkaar de oogen trachten uit te steken met ruischende toiletten en zijden onderrokken en veeren en diamanten en alles wat we maar aan ons kunnen hangen, dat ‘geld’ kost, niet genoeg dat we veel méér spijzen aan de table d’hôte verlangen dan een gezonde maag met mogelijkheid kan opnemen, niet genoeg dat we daarbij veel meer soorten van wijn of bier of liqueuren naar binnen zwelgen, dan is overeen te brengen met matigheid en verstand, niet genoeg dat de stoelen waarop we zitten, de zaal waarin we samenkomen, de tafel die voor ons is gedekt, moeten uitmunten door rijkdom en geldvertooning, door overdaad in allerlei opzichten, niet genoeg dat een drom van kellners moet gereedstaan ons op onze wenken te bedienen, en te zorgen dat we in geen enkel opzicht behoeven te wachten, – neen er moet ook nog ergens achteraf, op ‘n verhooging, of achter ‘n gordijn, een troepje als heeren-gekleede hongerlijders worden bijeengebracht, die zich moeten inspannen terwijl wij ons volproppen, naar wier arbeid we niet luisteren -o, heelemaal niet, ‘àjakkes wat is dat nou voor muziek’ -, maar die daar toch moeten zitten, en met hongerige magen aanschouwen hoe rijk wij zijn, en hoe prettig wij ‘t hebben. Dan voelen we ons ‘chic’. Want dat hoort er nu eenmaal bij. Een hôtel dat wil meedoen, moet hedentendage in ‘t seizoen muziek aan tafel geven.
Hoeveel van die gasten – die dat alles heel natuurlijk vinden -, geven er zich rekenschap van, wat er moet omgaan in de harten dezer hongerlijdende muzikanten, hoe verbitterd, hoe eenzaam, hoe verlangend naar óók iets van al die spijzen, die wijnen, zij zich inwendig moeten voelen, terwijl ze spelen moeten vroolijke, opgewekte muziek, met bitterheid in de ziel natuurlijk!
En toch, nog heilig is hun lot, vergeleken bij dat van de categorie der onbetaalden, die straks zelf moeten rondgaan met ‘n schaal, en op wier verongelijking dan daarin, ik in een volgend artikel terugkom.

ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.

 

Anna de Savornin Lohman