In De Hollandsche Lelie is er altijd veel aandacht voor etiquette geweest. De lezeressen kregen bijvoorbeeld nauwkeurig uitgelegd hoe zich te gedragen tijdens een diner, op de tennisbaan, in de schouwburg of op reis. Eén van de hoofdredactrices, Johanna van Woude, schreef zelfs een eigen boek over etiquette, getiteld Vormen.

Vormen

Etiquette is niet alleen iets van vroeger, ook nu zijn er veel mensen die graag willen weten hoe het eigenlijk hoort. Zij vinden het antwoord op al hun vragen – en meer – in Hoe hoort het eigenlijk? De Dikke Ditz, het boek waarin Reinildis van Ditzhuyzen het werk van haar beroemde voorganger Amy Groskamp-ten Have voortzet. Onder het motto ‘Etiquette is niet tuttig maar nuttig’ passeert een breed scala aan onderwerpen de revue. Het boek wordt voorafgegaan door de inleiding van Groskamp-ten Have bij de eerste druk uit 1939 en de woorden vooraf van Van Ditzhuyzen bij de edities van 1999, 2007, 2013 en 2018. Alleen al uit het feit er steeds herzieningen van het boek nodig zijn, blijkt wel dat omgangsvormen permanent aan verandering onderhevig zijn.

Toen ik jaren geleden bij de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag werkte, mocht ik samen met een collega Reinildis van Ditzhuyzen interviewen over de manier waarop zij de KB-collectie gebruikte voor haar onderzoek. Vooraf waren we erg zenuwachtig, omdat we ons realiseerden hoeveel er wel niet mis kon gaan tijdens een afspraak met een expert op het gebied van omgangsvormen. Alleen al de entree: moesten wij haar bij de draaideur voor laten gaan of juist niet? Ze stelde ons al meteen gerust en legde uit dat etiquette niet als doel heeft om het leven zo ingewikkeld mogelijk te maken, maar er juist voor zorgt dat iedereen altijd weet waar hij aan toe is en weet wat te doen in elke situatie. Het werd dus toch nog een prettig gesprek, waarin we onder meer leerden dat Van Ditshuyzen als historica een veel breder onderzoeksgebied heeft dan alleen etiquette en het koningshuis (het andere onderwerp waarmee ze bekend is geworden).

In het eerste hoofdstuk van haar boek vertelt Van Ditzhuyzen over etiquette in het algemeen en ze geeft een historisch overzicht van het onderwerp. In hoofdstuk twee komen de kinderen aan bod, omdat goede manieren immers het beste als kind geleerd kunnen worden. Ze citeert een aantal voorbeelden uit de KinderDitz, het boekje dat ze speciaal voor kinderen schreef. Volgens haar zijn er drie woorden waarmee kinderen mensen kunnen betoveren: dankjewel/dankuwel, alsjeblieft/alstublieft en sorry/pardon. “Deze drie woorden kosten helemaal niets, maar leveren veel op.” Daarnaast gaat het over goed reisgedrag in de trein, bus of tram (“Als er een chauffeur of conducteur is: zeg even gedag, dat is wel zo aardig!”), passende verjaarscadeautjes en het bedanken bij vertrek na het spelen.

In het derde hoofdstuk, ‘Omgang in het dagelijks leven’, worden de basisregels van de etiquette van alledag opgesomd: houd rekening met de ander, wees duidelijk en gebruik je gezond verstand. Ter illustratie haalt de auteur de beroemde anekdote over koningin Wilhelmina aan. “Tijdens een staatsbanket van koningin Wilhelmina in 1900 dronk de Zuid-Afrikaanse president Kruger uit zijn vingerkommetje – volgens de etiquetteregels helemaal fout. De koningin was daarop zo beleefd om ook háár vingerkommetje leeg te drinken. Zij loste de onverwachte situatie dus op met gezond verstand en liet Kruger in zijn waarde. Kijk zo hoort het! Amy Groskamp zei het al: ‘Het is vanzelfsprekend ondoenlijk om voor iedere omstandigheid en voor ieder individu een afzonderlijke gedragslijn op te geven. Daarom moet worden volstaan met algemene regel, die onder vrijwel alle levensomstandigheden toegepast kunnen worden door iedereen en niet uitsluitend bestemd zijn voor een bepaalde bevolkingsgroep.’”

Vervolgens worden onderwerpen als begroeten, tutoyeren en het geven van fooien behandeld. Het is duidelijk dat de auteur geïrriteerd is over de manier waarop sommige mensen hun mobiele telefoon menen te moeten gebruiken. “En hoevelen ergeren zich niet aan al het mobiele gekakel? Moet u echt luidkeels anderen laten delen in hun privé- of zakenconversaties? Wees bedacht op omstanders! Nog beter: bel eens wat minder. Gelukkig hebben treinen tegenwoordig stiltecoupés. Houd u daar wel aan de regels!”

Hoofdstuk vier bevat veel praktische tips op het gebied van schriftelijke en mondelinge communicatie. Hoe schrijf je een nette brief, wat zijn de do’s en don’ts bij het versturen van e-mails (“Denk erover na wie u wat stuurt. Met één druk op de knop kunt u veel mensen tegelijk mails, kopieën en bijlagen sturen. Maar hebben ze die ook nodig? Zinloze post is een grote ergernis voor e-mailers. Stuur zeker niet (ongevraagd) grote bestanden – foto- en geluidsbestanden nemen vele kilobytes in beslag en kunnen de ontvangers last bezorgen. Stuur voorts geen ketting- of reclamebrieven”) en wat is een correcte aanhef voor een brief of mail (inclusief een lijst met titulatuur en alle mogelijke aanschrijfvormen). Interessant zijn ook de vragen die tussendoor worden behandeld. Moet je iemand die jou een kerstkaart stuurt er één terugsturen? Antwoord in het kort: nee dat hoeft niet, maar het is wel aardig – zeker wanneer het om een persoonlijke kerstwens gaat en dus niet om een onpersoonlijke voorbedrukte en alleen met naam ondertekende kaart.

In dit hoofdstuk worden ook nuttige wenken gegeven voor het geven van een toespraak of presentatie, het voeren van verschillende soorten conversaties, het organiseren van vergaderingen en de gang van zaken rondom een sollicitatie. Van Ditzhuyzen introduceert hier de drie aspecten waarop een eerste indruk van iemand wordt bepaald en die verderop in het boek vaker terugkomen: gelaat (= gedrag / lichaamstaal / mimiek), gewaad (= uiterlijk, oftewel kleren, kapsel e.d.) en gepraat (= spraak en taalgebruik).

Aan het gewaad is het vijfde hoofdstuk, getiteld ‘Kleding’ gewijd. Interessant is vooral de paragraaf waarin alfabetisch per kledingstuk of accessoire wordt toegelicht hoe het eigenlijk hoort en wat de geschiedenis van het betreffende item is. Zo komt bij ‘das’ de actie van prins Claus in 1998 aan de orde. Na de oproep ‘Dasdragers aller landen verenigt u’ klaagde hij de ‘slang om zijn nek’ aan en wierp hem na enig gewapper op de grond. De das heeft vaker een symboolfunctie gehad, zo weigerde de dichter Schiller er één te dragen, vandaar de ‘schillerkraag’, een liggende, van voren open kraag. Bij ‘Juwelen en sieraden’ is het motto ‘overdaad schaadt’. “Loop niet behangen met sieraden en/of juwelen rond, zeker niet overdag of tijdens uw werk. Het zich zo pronkerig tooien is iets voor opscheppers, snobs, nouveaux riches en mensen van slechte smaak. En áls u per se meer dan één sieraad tegelijk wilt dragen, zorg er dan in elk geval voor dat een en ander bij elkaar past – dat wil zeggen: niet fijn met grof, groot met klein, goud met zilver, en liefst ook niet echt met nep; dus geen sierlijke parelketting met grote blauwe oorbellen van plastic.” En passant geeft de auteur antwoorden op vragen over het aanhouden van pantoffels als er bezoek komt en de optie om in korte broek, minirok of op teenslippers naar het werk te gaan als het warm is.

Hoe zit het ook alweer met die verschillende kledingvoorschriften, zoals ‘black tie’ en ‘tenue de ville’? Van Ditzhuyzen geeft hiervan een helder overzicht, waarbij duidelijk wordt dat er een belangrijk verschil is tussen de kleding die vóór en na 18 uur gedragen wordt. Ze gaat daarnaast in op de vraag waarom dit soort – op het eerste gezicht nogal dwingende – voorschriften eigenlijk bestaan. Ook hier geldt weer dat ze vooral praktisch en functioneel zijn: iedereen weet waar hij aan toe is en niemand hoeft bang te zijn dat hij of zij over- of underdressed is.

Hoofdstuk zes, ‘Gastvrijheid’ behandelt de etiquette rond uitnodigingen, afzeggingen, geschenken (inclusief de betekenis van de verschillende soorten bloemen) en hoe men zich hoort te gedragen als gast. Het zevende hoofdstuk ‘Aan tafel’ gaat over tafeldekken, tafelschikking, tafeldecoratie, tafeldienen, tafelmanieren en nog veel meer. Welk glas hoort bij welke drank, wat mag je met je handen eten, wie zit naast wie, wat doe je met je servet en waarvoor gebruik je welk tafelgerei, et cetera. Een lijst van regels als ‘blaas niet ter verkoeling van het eten’, ‘draai uw bord niet om om een ander deel van het gerecht voor u te krijgen’ en ‘neem geen zout of peper voor u geproefd heeft’ maakt het hoofdstuk compleet.

Wie graag wil weten wat de voorschriften zijn rond geboorte, verloving, huwelijk, echtscheiding, overlijden en promotie, kan haar of zijn hart ophalen aan het zevende hoofdstuk: ‘Officiële gebeurtenissen en formaliteiten’. Het is handig om op de hoogte te zijn van alle rituelen en gebruiken, al is het alleen maar om te kunnen bedenken hoe je die op je eigen manier in kunt vullen. Het valt op dat erg veel gewoonten zijn gebaseerd op een traditionele rolverdeling tussen man en vrouw. Dit kunnen we Van Ditzhuyzen moeilijk verwijten: zij verzint het allemaal niet zelf maar brengt in het boek juist min of meer algemeen breed geaccepteerde manieren en gebruiken bij elkaar. Voor een volgende editie zou ik wel hopen dat bijvoorbeeld bij het onderwerp ‘huwelijk’ op meer plekken benadrukt wordt dat een huwelijk zowel tussen man en vrouw als tussen twee mannen of twee vrouwen wordt gesloten – en niet zoals nu alleen bij de tafelschikking (waar wordt vermeldt dat bij een homopaar ‘bruid’ kan worden vervangen door ‘bruidegom 2’ of ‘bruidegom’ door ‘bruid 2’).

Het negende hoofdstuk over protocol en onderscheidingen is vooral handig als naslagwerk. Het gaat over vorstelijke titulatuur, koninklijke onderscheidingen, regels rondom vlag en vlagvertoon en dergelijke. Uit voorbeelden als een telefoontje tussen de Kongolese president en Madeleine Albright, destijds de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, blijkt hoe belangrijk protocol is voor een goede relatie tussen verschillende landen en staatshoofden. Niet meteen iets waar iedere lezer dagelijks iets aan heeft, maar wel leuk om wat meer over te weten.

Hoofdstuk tien, ‘Omgang met buitenlanders’, sluit het boek op passende wijze af. Hoe kijkt men vanuit andere landen tegen ons aan en waar moeten Nederlanders bij hun bezoek aan het buitenland rekening mee houden? Het gaat over verschillen in omgang met hiërarchie, zuinigheid, gepaste kleding, onderwerpen waarover wel of niet gesproken kan worden en individualisme versus collectivisme (bijvoorbeeld het verwerven van status via een eigen prestatie of via de familie, de stam). Ook staan er praktische tips in over geschenken die wel of niet worden gewaardeerd en over gewoontes die ronduit beledigend zijn, zoals een voet op de knie leggen en zo iemand anders je voetzolen laten zien. Het boek bevat tot slot nog een uitgebreide literatuurlijst plus een trefwoordenregister.

Al met al is Hoe hoort het eigenlijk? een zeer informatief boek, dat zowel als naslagwerk kan worden gebruikt, af en toe als bladerboek ingekeken of van A tot Z gelezen kan worden. Het enige jammere is dat het boek niet open blijft liggen, maar dat mag voor 15 euro waarschijnlijk ook niet worden verwacht. De grote hoeveelheid regels en voorschriften is eerlijk gezegd wel een beetje stress verwekkend, maar we moeten daarbij maar in het achterhoofd houden wat de auteur in het eerste hoofdstuk schrijft: “Bij het opschrijven van de regels heb ik de lat hoog gelegd. Het beste gedrag moet immers de norm zijn (Zo hoort het eigenlijk!) – dan kan men er altijd, afhankelijk van de situatie of om praktische redenen, van afwijken.”

Reinildis van Ditzhuyzen, Hoe hoort het eigenlijk? De dikke Ditz. Becht, Haarlem, 2019 (42ste druk). Naar het klassieke boek van Amy Groskamp-ten Have (1ste druk 1939). € 15. www.reinildis.nl

etiquette Johanna van Woude Koningin Wilhelmina Vormen